De rechter beoordeelt een geschil tussen de moeder en de GI over de uitvoering van een ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:262b BW.

Afwijking van de driejarentermijn bij vernietiging erkenning, op grond van artikel 8 EVRM.

Internationaal privaatrecht. In Iran gesloten huwelijk. Toepasselijk recht ten aanzien van verzoek afgifte bruidsgave.

Politiek vluchteling, Turkse nationaliteit. Rechtsmacht ter zake van voornaamswijziging aangenomen, omdat toepassing CIEC-overeenkomst betekent dat er de facto geen toegang tot de rechter zou zijn.

Straat- en contactverbod. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man ernstig onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vrouw. Daarnaast is er sprake van een reële kans op herhaling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen de feiten en omstandigheden dan ook de gevraagde maatregelen.

Bewind en mentorschap. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor door twee belanghebbenden niet in de procedure te betrekken? Criterium bij het afwijken van de wettelijke voorkeursregeling (art. 1:435 lid 4 BW en art. 1:452 lid 4 BW).

Afwijzing verzoek tot erkenning van in Turkije rechtsgeldig uitgesproken binnenlandse adoptie, omdat er niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning op grond van artikel 10:109 lid 1 onder a en b BW en er geen sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie dat in het belang van het kind aan het bepaalde in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie voorbij moet worden gegaan.

Wijziging van de vervangende geboorteakte (art. 1:25d BW). De aard van de zaak verzet zich niet tegen het bewijsaanbod van een getuigenverhoor van de moeder over de geboortedatum, gelet op de ruime onderzoeksplicht naar analogie van artikel 1:25c lid 2 BW en de bijzondere rol die de moeder als getuige van de geboortedatum kan hebben. Artikel 8 IVRK en artikel 8 EVRM. Afweging individueel belang bij registratie van de gestelde geboortedatum en openbare orde-belang van betrouwbare registers van de burgerlijke stand.

Klacht van vader over beslissing dat hoofdverblijfplaats van het kind niet bij hem is bepaald, ondanks dat het kind feitelijk het merendeel van de tijd bij vader verblijft. Deze klacht is ongegrond. Wel gegrond is de klacht dat het hof niet heeft beslist over het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om het kind op zijn adres in de BRP in te schrijven, omdat het hof niet heeft gemotiveerd waarom dat verzoek is afgewezen.

Procesrecht. Afstamming. Is de vrouw belanghebbende bij het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van haar overleden man (art. 798 lid 1 Rv, art. 1:207 BW)?