Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Commentaar bij Kantonrechter Bergen op Zoom 20 september 2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:BX8129
In deze uitspraak legt de kantonrechter artikel 4: 209 lid 4 BW naast zich neer. Deze bepaling verplicht de vereffenaar de opheffing van de vereffening in de Staatscourant en in een of meer bij de benoeming van de vereffenaar voorgeschreven nieuwsbladen bekend te maken. De kosten daarvan zouden in dit geval voor rekening van de Staat komen. Volgens de kantonrechter kunnen belanghebbenden ook via rechtspraak.nl geïnformeerd worden over de financiële situatie van de nalatenschap. Deze wijze van bekendmaking is bovendien kostenloos en zou in de huidige tijd beter tegemoet komen aan de bedoeling van de wetgever dan de publicatiemiddelen uit de tijd waarin het huidige erfrecht werd ontworpen.
Hoewel de gebondenheid van de rechter aan de wet als rechtsstatelijk beginsel nog immer voorop staat, kent ons recht vele voorbeelden van uitspraken waarin de rechter de wet in formele zin buiten toepassing heeft gelaten of zelfs buiten werking heeft gesteld. De meeste zijn terug te voeren op de openheid van ons rechtssysteem naar het internationale recht. Zo dienen nationale wettelijke bepalingen op grond van artikel 94 van de Grondwet te wijken voor een ieder verbindende internationale verdragsbepalingen. Voorts dienen ze te wijken voor direct werkende bepalingen van EU-recht, die naar hun aard voorgang hebben boven de nationale wetgeving. Uit de vele rechtspraak waarin aan deze inter- en supranationale bepalingen toepassing is gegeven blijkt dat de rechter, waar mogelijk, tot een oplossing probeert te komen die zoveel mogelijk aansluit bij het heersende wettelijke regime. Als voorbeeld kan gewezen worden op de zogenoemde lentebodebeschikkingen van de Hoge Raad, waarbij met toepassing van artikel 8 EVRM de mogelijkheid van gezamenlijk gezag voor niet gehuwde ouders werd geïntroduceerd (HR 21 maart 1986, NJ 1986, 585-588, m.nt. EAA en EAAL).
Zeldzamer zijn de gevallen waarin de rechter wetgeving op louter nationaalrechtelijke gronden buiten toepassing heeft gelaten. Het bestuursrecht biedt belangrijke voorbeelden met de zogenoemde ‘doorbraakarresten’, waarin de Hoge Raad heeft aanvaard dat 'onder omstandigheden strikte toepassing van de wet […] in die mate in strijd kan komen met een of meer beginselen van behoorlijk bestuur, dat die toepassing achterwege dient te blijven' (HR 12 april 1978, NJ 1979, 533 m.nt Scheltema).
De hier besproken uitspraak ziet echter op de veel zeldzamer rechtspraak waarbij het niet toepassen van de wet louter gebaseerd wordt op het ‘uit de tijd zijn’ daarvan. Een bekend voorbeeld is het arrest in de zaak Maring/Assuradeuren (HR 3 maart 1972, NJ 1972,339), waarin de rechter zich niet meer gebonden achtte aan de artikelen 288 en 289 van het toenmalige Wetboek van Koophandel, omdat deze in de praktijk in onbruik waren geraakt en de wetgever er in nieuwe regelgeving ook zelf van uit leek uit te gaan dat deze artikelen niet langer zouden gelden.
In vergelijking met de genoemde rechtspraak doet de hier besproken uitspraak willekeurig aan. Anders dan de beschikking suggereert bestond het internet ook al ten tijde van de totstandkoming van Boek 4 BW. Op het moment waarop Boek 4 in werking trad (1 januari 2003) behoorde de eerste internet bubble al tot het verleden. In dat licht bezien is het onwaarschijnlijk dat publicatie op rechtspraak.nl beter tegemoet zou komen aan de bedoelingen van de wetgever. Maar ook uit praktisch oogpunt kan men vraagtekens stellen bij deze uitspraak. Waarom zouden belanghebbenden er bedacht op moeten zijn dat de beschikking op rechtspraak.nl zou worden gepubliceerd? De geldende wetgeving wijst immers in het geheel niet in die richting. Daar komt bij dat rechtspraak.nl vooralsnog een medium is dat is dat vooral door professionals wordt geraadpleegd. De gemiddelde burger zal niet snel geneigd zijn deze site aan te klikken om van een hem of haar persoonlijk aangaande uitspraak kennis te nemen.