Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Alleenstaande-ouderkop: in mindering op behoefte of optellen bij draagkracht? Commentaar bij Rb. Den Haag 12 februari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1456.
Deze uitspraak is opmerkelijk omdat de rechtbank de alleenstaande-ouderkop – in afwijking van de aanbevelingen in het huidige Rapport Alimentatienormen – niet in mindering brengt op de behoefte van de minderjarige kinderen van partijen bij de bepaling van het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die kinderen (hierna: kinderalimentatie).
Per 1 januari 2015 is de Wet op het kindgebonden budget[1] gewijzigd door de Wet hervorming kindregelingen (hierna: WHK).[2] Als gevolg van die wijziging is aan artikel 2 Wet op het kindgebonden budget een vijfde lid toegevoegd, op grond waarvan aan een tot het kindgebonden budget gerechtigde ouder die geen partner heeft, een extra bedrag wordt toegekend. Het extra bedrag is inkomensafhankelijk en beloopt thans maximaal € 3.050.[3] Dit extra bedrag aan kindgebonden budget wordt aangeduid als alleenstaande-ouderkop. De alleenstaande-ouderkop vervangt voor de alleenstaande ouders de alleenstaande-oudertoeslag en de alleenstaande-ouderkorting.
Op grond van artikel 1:397 lid 1 BW is de hoogte van de alimentatieverplichting afhankelijk van twee factoren: de behoefte van de onderhoudsgerechtigde enerzijds en de draagkracht van de onderhoudsplichtige anderzijds. Deze open wettelijke norm behoeft nadere invulling. Die invulling wordt al heel lang in de praktijk gegeven door het Rapport Alimentatienormen.[4] Het rapport wordt opgesteld door de Expertgroep Alimentatienormen.
Sinds 1 januari 2013 wordt in het rapport aanbevolen de behoefte van de kinderen als volgt te berekenen. Aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen wordt in de Nibud-tabel bepaald hoe hoog het ‘eigen aandeel’ van de ouders in de kosten van de kinderen ten tijde van het huwelijk was. Van dit ‘eigen aandeel’ wordt vervolgens het kindgebonden budget afgetrokken, voor zover de verzorgende ouder daarop aanspraak maakt. Dit laatste ‘eigen aandeel’ is de behoefte waarin de ouders zo veel als mogelijk dienen te voorzien.
Volgens het Rapport Alimentatienormen 2015 wordt aanbevolen het totale kindgebonden budget, dus inclusief alleenstaande-ouderkop, in mindering te doen strekken op de behoefte van het kind bij de berekening van de onderhoudsverplichting.[5]
De Rechtbank Den Haag brengt de alleenstaande-ouderkop in deze uitspraak niet in mindering op de behoefte. De rechtbank noemt als algemeen doel van de WHK het tegengaan van de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken en het aantrekkelijke maken voor alleenstaande ouders om meer te gaan werken. Deze doelstelling kan inderdaad uit de memorie van toelichting worden afgeleid.[6] De rechtbank vult dit aan met de volgende passage uit de memorie van toelichting:
‘Werkende alleenstaande ouders hebben in de huidige (tot 1 januari 2015, aanvulling Rb.) situatie recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Doordat de alleenstaande-ouderkop hoger is dan het fiscale voordeel dat zij nu genieten, gaan werkende alleenstaande ouders rond het minimum er tot circa € 2.580 per jaar op vooruit. Dit komt mede doordat zij als gevolg van deze hervorming ook de voorgestelde intensivering op de arbeidskorting kunnen verzilveren. Het aanvaarden van werk vanuit een uitkering wordt daardoor veel aantrekkelijker.’[7]
De regering merkt hier een paar dingen op. Ten eerste dat de alleenstaande-ouderkop hoger is dan de gerealiseerde alleenstaande-ouderkorting, mede vanwege het niet kunnen verzilveren van de alleenstaande-ouderkorting. Ten tweede merkt de regering op dat de alleenstaande ouder ook de verhoogde arbeidskorting – vaker dan nu – kan verzilveren. De regering merkt – en zo komen we ineens van de werkende alleenstaande ouders uit bij de alleenstaande ouders die voorheen niet werkten – ten slotte op dat het aanvaarden van werk aantrekkelijker wordt als gevolg van het kunnen verzilveren van de arbeidskorting. De rechtbank trekt vervolgens de conclusie dat het de bedoeling van de wetgever is dat de alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande verzorgende ouder. Volgens de rechtbank zou het in mindering brengen van de alleenstaande-ouderkop op de kosten van de kinderen tot gevolg hebben dat de vrouw er minder dan de wetgever heeft bedoeld, op vooruitgaat. Verder zou, volgens de rechtbank, de man minder hoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt. De rechtbank laat de alleenstaande-ouderkop op grond van deze redenering bij de berekening van de kinderalimentatie buiten beschouwing.
Het staat de rechtbank vrij om af te wijken van het Rapport Alimentatienormen. De Expertgroep zelf stelt dat het rapport normen of richtlijnen bevat die bij de vaststelling van alimentatie kunnen worden gehanteerd en beveelt de toepassing van de richtlijnen aan.[8] De Alimentatienormen zijn, aldus de Hoge Raad, geen recht in de zin van (thans) artikel 79 lid 1 onder b Wet RO.[9] Het wordt aan de feitenrechter overgelaten om te bepalen of en in hoeverre een geval zich leent voor een berekening van behoefte en draagkracht aan de hand van de Alimentatienormen.[10] In die zin is de rechter aan de Alimentatienormen dus niet gebonden.
Wat is nu het karakter van de alleenstaande-ouderkop? Is dat, zoals de Expertgroep aanneemt, een overheidsbijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, die om die reden in mindering dient te worden gebracht op de uiteindelijke behoefte voor vaststelling van alimentatie? Of is de alleenstaande-ouderkop bedoeld om ten gunste te komen aan de alleenstaande verzorgende ouder, zoals de rechtbank aanneemt?
Ik ga hieronder in de eerste plaats in op de wetsgeschiedenis in dit verband. Mijn conclusie luidt dat aan de wetsgeschiedenis geen duidelijk argument voor de een of andere interpretatie van het karakter van de alleenstaande-ouderkop kan worden ontleend. Vervolgens geef ik nog een aantal andere argumenten op grond waarvan ik de lijn van de Rechtbank Den Haag in beginsel zou willen volgen.[11] De alleenstaande-ouderkop moet naar mijn mening echter, anders dan de rechtbank heeft gedaan, niet geheel buiten beschouwing worden gelaten, maar wel in de draagkracht van de verzorgende ouder meetellen.
Wetsgeschiedenis Wet hervorming kindregelingen
Het enkele onderbrengen van de alleenstaande-ouderkop in de Wet op het kindgebonden budget is wat mij betreft niet voldoende om te concluderen dat ook dit nieuwe gedeelte kindgebonden budget voor alleenstaande ouders net als het andere gedeelte kindgebonden budget in mindering dient te worden gebracht op de behoefte. Roelvink-Verhoeff heeft opgemerkt dat de ratio voor het onderbrengen van de alleenstaande-ouderkop in de Wet op het kindgebonden budget onduidelijk is.[12] Ik ben dat met haar eens. Effect van de onderbrenging in het kindgebonden budget is wel dat de voorwaarden voor het kindgebonden budget van vóór 1 januari 2015 – inclusief de inkomensgrens, het afbouwpercentage en de vermogenstoets – ook van toepassing worden op de alleenstaande-ouderkop.[13] Verder heeft de regering willen aansluiten bij hetzelfde partnerbegrip.[14] Die effecten moet de Expertgroep ook in ogenschouw nemen.
Volgens Roelvink-Verhoeff wordt als gevolg van de samenvoeging van de alleenstaande-oudertoeslag en de alleenstaande-ouderkorting in de Wet op het kindgebonden budget als alleenstaande-ouderkop door de wetgever de nadruk gelegd op een tegemoetkoming in de kosten van een kind, in plaats van op inkomensondersteuning.[15] Het is mij niet duidelijk waaruit dit wordt afgeleid. Indien de ratio voor het onderbrengen van de alleenstaande-ouderkop in de Wet op het kindgebonden budget onduidelijk is, is de vraag of de enkele onderbrenging in die wet het karakter van de overheidsbijdrage verandert, althans in die zin dat die karakterverandering zou dwingen tot het in mindering brengen op de behoefte bij de vaststelling van de kinderalimentatie. Ik zou deze vraag ontkennend willen beantwoorden. Overigens is het artikel van Roelvink-Verhoeff in de Eerste Kamer ter sprake gebracht. Uit het standpunt van de minister blijkt naar mijn mening niet dat hij van opvatting is dat de alleenstaande-ouderkop in mindering dient te worden gebracht op de behoefte.[16] De minister legt namelijk niet de nadruk op de wijze waarop de alleenstaande-ouderkop in de alimentatieberekening dient te worden betrokken, maar spreekt zich vooral uit over de wijze waarop de kinderalimentatie wordt betrokken bij de vaststelling van de hoogte van de bijstandsuitkering.
De Expertgroep Alimentatienormen heeft de aan de orde zijnde aanbeveling aangekondigd via het internet op 18 november 2014.[17] Bij de aankondiging is wel een expliciete motivering opgenomen. De Expertgroep citeert twee opmerkingen van de minister bij de behandeling van het Wetsvoorstel WHK in de Eerste Kamer. Alleen de tweede door de Expertgroep geciteerde opmerking van de minister heeft betrekking op het kindgebonden budget:
‘Indien door zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget in de behoefte van het kind wordt voorzien, is er geen aanspraak op kinderalimentatie. Dat zal niet voor alle kinderen opgaan. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen via het stelsel van kindregelingen wordt ontvangen. Dan kan er ook in de toekomst sprake zijn van zo’n verplichting.’
De Expertgroep schrijft vervolgens:
‘Conform de bij de parlementaire behandeling aanvaarde uitleg van de Minister betekent een verhoging van het kindgebonden budget met een alleenstaande ouderkop derhalve een verlaging van resterende behoefte van het kind. Bij de parlementaire behandeling zijn de consequenties van de WHK door de wetgever onder ogen gezien en aanvaard.’
Naar mijn mening is deze motivering op zichzelf ontoereikend. In het zojuist opgenomen citaat van de minister wordt immers over de alleenstaande-ouderkop met geen woord gerept. Ook indien het citaat van de minister in de context wordt geplaatst van het gevoerde debat, wordt niet begrijpelijk waarom de Expertgroep zijn aanbeveling hierop baseert. De geciteerde opmerking van de minister heeft namelijk geen betrekking op de alleenstaande-ouderkop, maar op het schrappen van de alleenstaande-oudertoeslag.[18] De bewoordingen van de minister, zoals hierboven geciteerd, zijn wat mij betreft te algemeen om daaruit de conclusie van de Expertgroep te trekken. Als de minister verklaart dat de alleenstaande-ouderkop net als de alleenstaande-oudertoeslag voorziet in de behoefte van het kind, bedoelt hij dan: voor zover de draagkracht van de ouders niet toereikend is? Voor de alleenstaande-oudertoeslag is dat in elk geval het juiste uitgangspunt. Maar geldt dat dan ook voor de alleenstaande-ouderkop? En wordt met de opmerking dat de alleenstaande-ouderkop onverlet laat dat de andere ouder onderhoudsplichtig is, bedoeld dat ook de omvang van de onderhoudsplicht van die ouder onverlet wordt gelaten? Al met al roept deze passage bij mij veel vragen op. Van een duidelijk bevestigend antwoord op de vraag of de alleenstaande-ouderkop in mindering dient te worden gebracht op de behoefte kan mijns inziens niet worden gesproken.
Zelfs al zou uit de door de Expertgroep aangehaalde passage uit de totstandkomingsgeschiedenis kunnen worden afgeleid dat daar is bedoeld dat de alleenstaande-ouderkop strikt dient te worden toegerekend aan de kosten van de kinderen, in die zin dat bij de alimentatievaststelling de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de behoefte, dan kan uit de passage die de rechtbank aanhaalt worden afgeleid dat het tegendeel het geval is. Het valt met andere woorden op dat, waar voor de systematiek van de vaststelling van kinderalimentatie van belang is het onderscheid te maken tussen een inkomensondersteuning voor de ouder enerzijds en een bijdrage in de kosten van de kinderen anderzijds, de wetgever dit onderscheid in de Wet hervorming kindregelingen niet voldoende duidelijk lijkt te maken.
Alleenstaande-ouderkop niet in mindering op behoefte kind: argumenten
De volgende argumenten pleiten mijns inziens ervoor om de alleenstaande-ouderkop niet in mindering te brengen op de behoefte:
- Volgens de Alimentatienormen worden als hoofdregel alle inkomsten meegewogen bij de beoordeling van de draagkracht. Slechts bij wege van uitzondering worden uitkeringen (kinderbijslag en het kindgebonden budget zoals dat bestond vóór 1 januari 2015) in mindering gebracht op de behoefte. Voor het maken van een uitzondering op een hoofdregel is een gegronde reden nodig. In die zin ligt ‘de bewijslast’ voor het meewegen van de alleenstaande-ouderkop in de vaststelling van de behoefte bij degenen die zich beroepen op het maken van de uitzondering op genoemde hoofdregel.
- De alleenstaande-ouderkop – de naam zegt het al – wordt (onder omstandigheden) toegekend aan alleenstaande ouders. De wetgever vindt dus het zijn van alleenstaande ouder een beslissende factor voor toekenning van dit deel van het kindgebonden budget. Volgens de Alimentatienormen verandert de behoefte van kinderen niet indien ouders gescheiden gaan leven. Het is dan vanuit het systeem van de Alimentatienormen geredeneerd vreemd om het toekennen van de alleenstaande-ouderkop na scheiding toe te rekenen aan een onveranderde behoefte.
- De alleenstaande-ouderkop is – in tegenstelling tot het andere deel van het kindgebonden budget – onafhankelijk van het aantal kinderen. Indien de wetgever had beoogd de alleenstaande-ouderkop af te stemmen op de behoefte van de kinderen had meer voor de hand gelegen om de hoogte van de alleenstaande-ouderkop mede af te stemmen op het aantal kinderen.
- In het licht van het karakter van de regelingen waarvoor de alleenstaande-ouderkop in de plaats is gekomen, namelijk de alleenstaande-oudertoeslag uit de WWB, die aanvullend van aard was en daarom niet in mindering werd gebracht op de behoefte voor de vaststelling van alimentatie, en de fiscale alleenstaande-ouderkorting, die ook niet in mindering werd gebracht op de behoefte, ligt meer voor de hand om de alleenstaande-ouderkop evenmin daarop in mindering te brengen.[19]
- De alleenstaande-ouderkop is mede bedoeld om de armoedeval aan de zijde van de verzorgende ouder weg te nemen. De armoedeval heeft niet alleen te maken met het financiële aspect dat een verzorgende ouder door (meer) te gaan werken minder beschikbaar inkomen tot zijn beschikking heeft, zoals vóór de WHK het geval was,[20] maar ook met het niet-financiële aspect dat de verzorgende ouder door (meer) te gaan werken het moeilijker krijgt de zorg voor kinderen te combineren met dat (meerdere) werk. Ook in die zin lijkt het juist om de alleenstaande-ouderkorting (mede) ten goede te laten komen aan de verzorgende ouder, zoals de Rechtbank Den Haag doet.
- Het in mindering brengen op de behoefte leidt in gevallen waarbij de verzorgende ouder weinig tot geen draagkracht heeft (als gevolg van een minimuminkomen), terwijl de niet-verzorgende ouder een modaal inkomen heeft tot de situatie dat er geen of bijna geen behoefte resteert en de niet-verzorgende ouder derhalve geen of bijna geen kinderalimentatie zal behoeven te betalen. Eigenlijk voorziet het Rijk dan (nagenoeg) in de behoefte. Het kan, lijkt me, niet zo zijn dat de wetgever dat beoogd heeft. Zeker niet, nu een aantal van de doelstellingen van de WHK is, het versoberen van de kindregelingen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is.[21] Hierop heeft de rechtbank volgens mij het oog, als zij schrijft: ‘De man zou daarentegen minder hoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.’ Ook in een voorlopige-voorzieningenprocedure heeft de Rechtbank Den Haag op dit punt de aandacht gevestigd: ‘Maatschappelijk gezien vindt de rechtbank het niet aanvaardbaar dat in de behoefte van een kind volledig zou worden voorzien uit gemeenschapsmiddelen, terwijl er bij de niet primair verzorgende ouder wel draagkracht is om een bijdrage aan het levensonderhoud van zijn of haar kind te leveren.’[22]
- Een verhoging van het inkomen van de verzorgende ouder kan ertoe leiden dat de alleenstaande-ouderkop (als onderdeel van het kindgebonden budget) wordt verlaagd. Dit betekent dat, als de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de uiteindelijk vast te stellen behoefte, een verhoging van het inkomen van de verzorgende ouder kan leiden tot een verhoging van de behoefte van het kind, hetgeen op zijn beurt meebrengt dat de onderhoudsplichtige ouder die daartoe draagkracht heeft, (meer) alimentatie moet betalen dan voor de verhoging van het inkomen van de verzorgende ouder het geval was. Het resultaat is merkwaardig en aan de onderhoudsplichtige niet gemakkelijk uit te leggen.
- Indien de verzorgende ouder een toeslagpartner krijgt, bijvoorbeeld indien hij of zij gaat samenwonen met een nieuwe partner in een koopwoning, bestaat er vanaf dat moment geen recht meer op de alleenstaande-ouderkop. Dat betekent dat, als de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de uiteindelijk vast te stellen behoefte, het verkrijgen van een toeslagpartner van de verzorgende ouder leidt tot een verhoging van de behoefte van het kind, hetgeen op zijn beurt meebrengt dat de onderhoudsplichtige ouder die daartoe draagkracht heeft, (meer) alimentatie moet betalen. Vooral als de verzorgende ouder een toeslagpartner krijgt met een relatief hoog inkomen, is het resultaat wederom merkwaardig en aan de onderhoudsplichtige niet goed uit te leggen. In veel gevallen zullen zowel de onderhoudsgerechtigde, tevens verzorgende ouder als het kind profiteren van het inkomen – ook al hoeft de toeslagpartner niet onderhoudsplichtig te zijn – van de toeslagpartner en daarmee valt een hogere uiteindelijke behoefte voor de vaststelling van kinderalimentatie moeilijk te rijmen.
Wel verwerken in de draagkracht
Gelet op de argumenten die ik zojuist heb besproken, lijkt het me juist om de alleenstaande-ouderkop niet in mindering te brengen op de uiteindelijk vast te stellen behoefte van het kind, zoals de rechtbank doet. Het lijkt me echter niet juist dat de rechtbank de alleenstaande-ouderkop geheel niet in de berekening van het verschuldigde bedrag aan kinderalimentatie verwerkt. De alleenstaande-ouderkop vergroot naar mijn mening de draagkracht aan de zijde van de verzorgende ouder. Zelfs indien de onderhoudsplichtige niet specifiek heeft gesteld dat de alleenstaande-ouderkop moet worden opgeteld bij de draagkracht van de andere ouder, moet de rechtbank volgens mij, als de alleenstaande-ouderkop door de onderhoudsplichtige wordt aangevoerd als aanleiding voor een lager vast te stellen alimentatiebedrag, op de voet van artikel 25 Rv, deze optellen bij de draagkracht.
De rechtbank geeft geen argumenten om te motiveren dat zij, nu zij de alleenstaande-ouderkop niet in mindering brengt op de behoefte, de draagkracht van de verzorgende ouder daarmee niet vermeerdert. Ik vraag me af of dit een vergissing is, of een bewuste keuze. Als het een bewuste keuze betreft, lijkt me die onjuist. De tegemoetkoming voor alleenstaande ouders vergroot immers hun financiële ruimte en dus hun draagkracht. Dat de kinderen via de draagkracht meeprofiteren van dat extra gedeelte aan draagkracht is inherent aan het karakter van een tegemoetkoming voor ouders.
De auteur heeft dit artikel op persoonlijke titel geschreven.
Noten
[1] Wet van 1 november 2007, Stb. 2007, 418.
[2] Wet van 25 juni 2014, Stb. 2014, 227.
[3] Aanvankelijk was het bedrag € 2.800. Dit is verhoogd bij AMvB van 1 oktober 2014, Stb. 2014, 351.
[4] In 1982 verscheen in het tijdschrift Trema het eerste rapport, dat genoemd werd Tremarapport. Sinds 1999 maakt de berekeningswijze van kinderalimentatie (voor minderjarigen) deel uit van het rapport. Het rapport wordt tegenwoordig niet meer in Trema gepubliceerd, maar is kenbaar via www.rechtspraak.nl.
[5] Zie: Rapport Alimentatienormen 2015, p. 8: ‘Met ingang van 1 januari 2015 komen alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget ook in aanmerking voor een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050,00 (voor 2015). Deze verhoging wordt de alleenstaande ouderkop genoemd. De expertgroep beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op het gevonden totaalbedrag.’ Ik vermoed dat met totaalbedrag wordt bedoeld ‘tabelbedrag’, waarmee wordt gedoeld op de Nibud-tabellen.
[6] Zie: Kamerstukken II 2012/13, 33716, 3, p. 2.
[7] Kamerstukken II 2012/13, 33716, 3, p. 8.
[8] Rapport Alimentatienormen 2015, p. 5.
[9] HR 4 oktober 1985, NJ 1986/51 en HR 1 november 1991, NJ 1992/30.
[10] Zie: HR 17 juni 1983, NJ 1984/35.
[11] Anders: Rb. Noord-Holland, 14 januari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:105 en Hof ’s-Hertogenbosch, 5 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:728.
[12] A. Roelvink-Verhoeff, ‘Het wetsvoorstel hervorming kindregelingen (33716) en de behoefte van een kind’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2014, nr. 5, p. 129.
[13] Zie: Kamerstukken II 2012/13, 33716, 3, p. 6.
[14] Zie: Kamerstukken II 2012/13, 33716, 3, p. 7.
[15] Roelvink-Verhoeff 2014, p. 129.
[16] NV I, Kamerstukken I 2013/14, F, p. 6.
[17] Zie: http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/sector-familie-en-jeugdrecht/Pages/Wet-hervorming-kindregelingen-per-1-januari-2015.aspx.
[18] Handelingen I 2013/14, 33, item 15, p. 10:
‘De woordvoerder van GroenLinks wijst op het schrappen van de alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand. Hij vraagt wat voor gevolgen dat heeft voor de kosten die gedekt worden, in het kader van de vaststelling van de kinderalimentatie. Hij wil graag tekst en uitleg over dit bijzondere nadeel voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders.
Op dit moment krijgen alleenstaande ouders in de bijstand die extra aanvulling voor de verzorging van het kind. Het wetsvoorstel leidt ertoe dat dit niet meer zal geschieden als aanvulling op de bijstand, maar als verhoging van het kindgebonden budget. In beide gevallen wordt voorzien in een en dezelfde behoefte, namelijk de behoefte van het kind. Het geld komt nu alleen via een andere route binnen bij alleenstaande ouders in de bijstand. Als gezinshoofd draagt de alleenstaande ouder de volledige zorg voor de tot zijn of haar last komende kinderen. De verstrekte bijstand is dan ook mede ten behoeve van het levensonderhoud van die kinderen. Deze bijstand en de alleenstaande-ouderkop laten onverlet dat de andere ouder dan degene die de volledige zorg op zich genomen heeft, onderhoudsplichtig is voor zijn of haar kinderen. Draagkracht en behoefte zijn de bepalende criteria voor die plicht.
Indien door zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget in de behoefte van het kind wordt voorzien, is er geen aanspraak op kinderalimentatie. Dat zal niet voor alle kinderen opgaan. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen via het stelsel van kindregelingen wordt ontvangen. Dan kan er ook in de toekomst sprake zijn van zo'n verplichting.’
[19] Vgl. (in een voorlopige-voorzieningenprocedure) Rb. Den Haag 9 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1129: ‘[D]e alleenstaande-ouderkop […] lijkt te zijn [bedoeld] als een inkomenspolitieke maatregel, vergelijkbaar met de alleenstaande-ouderkorting, een heffingskorting die tot 2014 bestond en niet op de behoefte van het kind in mindering werd gebracht.’
[20] Zie: MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33716, 3, p. 2-8 en 21.
[21] Zie: MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33716, 3, p. 1.
[22] Rb. Den Haag 9 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1129, zie ook noot 19.