Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Commentaar bij Rechtbank Den Haag 7 juni 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3170
Verstotingen en polygame huwelijken: het zijn twee instituten die wij in Nederland niet kennen, maar waarmee wij wel worden geconfronteerd. In deze casus komen beide voor in dezelfde zaak. In deze annotatie zullen beide aspecten aan bod komen. Hoewel de conclusie in deze zaak een reeks van vergelijkbare uitspraken volgt (bijv. ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2921, ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0251 en ECLI:NL:PHR:2011:BP9500), wordt hier wel de vraag gesteld of het antwoord klopt.
Ten eerste komt de erkenning van de Talaq aan bod. Op basis van de gepubliceerde uitspraak is niet geheel duidelijk waarom de oorspronkelijke Talaq-akte niet in aanmerking kwam voor erkenning in Nederland. Op grond van artikel 3 Wet conflictenrecht echtscheiding alsmede artikel 10:59 BW komen verstotingen in Nederland wel voor erkenning in aanmerking, mits er aan bepaalde restrictieve voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden dienen er inter alia voor te zorgen dat de belangen van de vrouw in de procedure worden gerespecteerd. Uit de uitspraak blijkt wel duidelijk dat dit gegeven niet ter discussie stond, hetgeen impliceert dat aan de voorwaarden voor erkenning niet is voldaan.
Ten tweede komt de erkenning van het polygaam huwelijk aan bod. In kwestie wordt een huwelijk in beginsel in Nederland erkend als het rechtsgeldig is volgens het recht van de plaats van voltrekking (art. 10:31 BW). Op grond van artikel 10:32 BW wordt echter erkenning weerhouden indien de erkenning strijd zou opleveren met de Nederlandse openbare orde. Wanneer is er dan strijd met openbare orde? Uit onderzoek in 2009 is gebleken dat men een polygaam huwelijk slechts in strijd acht met de Nederlandse rechtssfeer als het huwelijk nauw verbonden is met Nederland. Het bezit van de Nederlandse nationaliteit wordt in de praktijk beschouwd als een belangrijk criterium bij de invulling van het begrip. Het enkele bezit van de Nederlandse nationaliteit wordt aangemerkt als een omstandigheid die voldoende betrokkenheid met de Nederlandse rechtssfeer aantoont om de algemene erkenningsregel niet toe te passen en erkenning te weigeren (K. Boele-Woelki, I. Curry-Sumner en W. Schrama, De juridische status van polygaam huwelijken, Boom: Den Haag 2010, p. 197).
Hoewel de toepassing van deze twee regels op zich geen probleem lijkt, dient stil te worden gestaan bij de precieze vraag die in deze casus werd gesteld. In casu staat de vraag centraal of de kinderen in familierechtelijke betrekkingen staan tot de man om in aanmerking te komen voor de van rechtswege verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. De hoofdvraag ziet derhalve op de erkenning van familierechtelijke betrekkingen die in het buitenland zijn komen te ontstaan en niet op de erkenning van het huwelijk. De erkenning van het huwelijk is slechts een voorvraag, maar de vraag rijst of deze voorvraag überhaupt gesteld had moeten worden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient derhalve naar artikel 10:101 BW te worden gekeken (er is immers een Pakistaanse geboorteakte waarop de vader als juridische vader staat vermeld). Deze erkenningsregel stelt echter de erkenning van het huwelijk niet als eis (S. Rutten, ‘Vaderschap van uit een huwelijk in het buitenland geboren kinderen’, (2012), FJR p. 105). Men komt derhalve helemaal niet toe aan de voorvraag van de geldigheid van het huwelijk. Als de familierechtelijke betrekkingen geldig tot stand zijn gekomen in het land van oorsprong en neergelegd in een akte door een ter plaatse bevoegde autoriteit, dan dienen deze familierechtelijke betrekkingen in Nederland te worden erkend, tenzij de erkenning van de familierechtelijke betrekkingen in strijd zou zijn met de openbare orde. Deze openbare orde-toets ziet derhalve op de erkenning van de familierechtelijke betrekkingen en niet op de erkenning van het huwelijk. Deze kinderen hadden derhalve wel degelijk een aanspraak op de Nederlandse nationaliteit!