Naar boven ↑

Annotatie

H. van Eijken en J.E. Mink
24 juli 2023

Rechtspraak

Buhuceanu e.a. t. Roemeniƫ
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 23 mei 2023
ECLI:CE:ECHR:2023:0523JUD002008119

Bescherming van regenboogkoppels door artikel 8 EVRM.

Commentaar bij EHRM 23 mei 2023, nr. 20081/19 en 20 anderen, ECLI:CE:ECHR:2023:0523JUD002008119 (Buhuceanu e.a./Roemeniƫ).

Inleiding

1. In deze zaak spreekt het EHRM zich duidelijk uit over de erkenning van het partnerschap van partners van gelijk geslacht als mensenrecht onder artikel 8 EVRM. Zowel het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) als het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hebben de afgelopen jaren belangrijke arresten gewezen over de rechten van partners van hetzelfde geslacht. Het onderhavige, recente arrest van het EHRM is daar één van en deze zaak gaat over de erkenning en bescherming van relaties van partners van hetzelfde geslacht, in navolging van het arrest Fedotova/Rusland begin dit jaar.[1]

Feiten

2. De zaak betreft 21 Roemeense stellen van hetzelfde geslacht (klagers) wier verzoeken om voor de wet te trouwen door de Roemeense overheid zijn geweigerd. In Roemeense wetgeving is opgenomen dat alleen man en vrouw met elkaar kunnen trouwen en is het huwelijk voor stellen van het hetzelfde geslacht verboden. Ook wordt een in het buitenland gesloten huwelijk tussen Roemeense en/of buitenlandse partners van hetzelfde geslacht in Roemenië niet erkend. Het is niet mogelijk om op andere wijze een partnerschap aan te gaan in Roemenië.

3. De klagers zijn in beroep gegaan tegen verschillende besluiten van zorgverzekeraars. In het bijzonder werd hun geen recht op medeverzekering in het kader van de zorgverzekeringsovereenkomsten van hun partners toegekend, nu alleen getrouwde partners daarop aanspraak kunnen maken. Dat betekent dat enkel heterostellen dit voordeel kunnen genieten. Verschillende rechtbanken hebben zich onbevoegd verklaard. De zaken zijn vervolgens ingeschreven bij het gerechtshof van Boekarest. Dit gerechtshof heeft rechtsvragen gesteld aan het Constitutioneel Hof van Roemenië. Die procedure loopt nog.

Arrest van het EHRM

4. Het EHRM oordeelt allereerst dat artikel 8 EVRM van toepassing is, omdat de feiten van de zaak het privé- en familieleven van klagers betreffen. Het EHRM verwijst vervolgens naar het al genoemde arrest Fedotova van januari 2023, waarin sprake was van een vergelijkbaar feitencomplex. In dit arrest herhaalde het EHRM zijn algemene beginselen over de positieve verplichtingen van een verdragsstaat bij zaken als de onderhavige. Gelet op zijn eerdere jurisprudentie zoals bestendigd door een duidelijke, voortdurende tendens in de verdragstaten om relaties van partners van hetzelfde geslacht te erkennen, bepaalt het EHRM in zowel Fedotova als in het onderhavige arrest dat staten verplicht zijn om stellen van hetzelfde geslacht adequate erkenning en bescherming te geven van hun relatie. Over de beoordelingsmarge van de staten bij deze positieve verplichting merkt het EHRM op dat deze aanzienlijk is beperkt omdat bijzonder belangrijke facetten van het sociale en persoonlijke leven van de betreffende stellen in het geding zijn. Daarnaast is de beoordelingsmarge beperkt vanwege de voornoemde waargenomen duidelijke tendens in de staten. De staten genieten nog wel een ruimere beoordelingsmarge ten aanzien van de vorm en de inhoud van de bescherming van de betreffende stellen en hun relaties.[2]

5. In het onderhavig arrest wijst het EHRM op de Roemeense wettelijke beperking voor stellen van hetzelfde geslacht om te trouwen. Ook heeft de Roemeense overheid, net als de Russische overheid[3] en in tegenstelling tot de Franse, Oostenrijkse en Italiaanse overheid in vergelijkbare zaken,[4] niet aangetoond dat zij van plan is wetswijzigingen door te voeren om deze beperkingen op te heffen. Integendeel: de Roemeense overheid heeft wijzigingsvoorstellen juist tegengehouden.[5] Recent aangenomen algemene anti-discriminatiewetgeving is er wel, maar die volstaat volgens het Hof niet als onderbouwing om aan te tonen dat de Roemeense overheid stellen van hetzelfde geslacht wettelijke erkenning van hun relatie zal bieden. De Roemeense overheid heeft evenmin aangetoond dat de door haar aangehaalde mogelijkheid tot ‘civil partnerships’ daartoe leidt.[6]

6. Door het gebrek in de wet krijgen stellen van hetzelfde geslacht niet de sociale en burgerlijke rechten die getrouwde (hetero)stellen wel krijgen. Partners van hetzelfde geslacht kunnen bijvoorbeeld geen (medische) beslissingen voor elkaar nemen in geval van een ziekenhuisopname of na overlijden het lichaam van de andere partner opeisen. Daarnaast hebben partners van hetzelfde geslacht geen mogelijkheid om medeverzekerde van elkaar te zijn bij een zorgverzekeringsovereenkomst. De klagers worden volgens het EHRM daardoor op meerdere manieren benadeeld op het terrein van bijvoorbeeld het eigendomsrecht, nalatenschap en alimentatie. Het EHRM oordeelt dat het voor ieder stel in een stabiele en toegewijde relatie van belang is om dit soort basisrechten te genieten. Het Roemeense wettelijk kader biedt die niet aan partners van hetzelfde geslacht.[7]

7. In lijn met eerdere rechtspraak oordeelt het EHRM verder dat het argument van een negatieve of zelfs vijandige houding tegenover homoseksuele relaties van de heteroseksuele meerderheid in een land niet kan worden afgezet tegen het belang van klagers om wettelijke erkenning van hun relatie te krijgen.[8] Het EHRM merkt op dat het Roemeense Constitutioneel Hof in 2016 en 2018 heeft geoordeeld dat ‘family life’ een breder begrip is, dat ook stellen van hetzelfde geslacht zichzelf mogen uiten, en dat zij voordelen en erkenning dienen te krijgen op grond van de wet. Echter, tot op heden is aan deze oordelen geen gevolg gegeven, aldus het EHRM. Het argument dat deze voorstellen het instituut ‘huwelijk’ in gevaar brengen gaat niet op, aangezien heteroseksuele partners – bij toekenning van dezelfde rechten aan niet-heteroseksuele stellen – nog steeds met elkaar kunnen trouwen en hun rechten behouden.[9]

8. Het EHRM oordeelt op grond van het voorgaande dat geen van de door de overheid aangehaalde publieke belangen prevaleren boven het belang van klagers om wettelijke erkenning en bescherming te krijgen van hun relaties. Volgens het EHRM heeft de Roemeense overheid haar beoordelingsruimte overschreden en niet voldaan aan haar positieve verplichtingen om het recht op het privé- en familieleven van klagers te respecteren. Het EHRM oordeelt derhalve dat sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Vanwege de vaststelling van deze schending, acht het EHRM het niet nodig om apart een eventuele schending van het discriminatieverbod te onderzoeken. Tot slot acht het EHRM de enkele constatering van de schending van artikel 8 EVRM voldoende genoegdoening in de zin artikel 41 EVRM.[10]

De lijn in de rechtspraak

9. De erkenning en bescherming van het huwelijk van twee partners van hetzelfde geslacht is eerder onderwerp geweest van jurisprudentie van het EHRM. In 2010 klaagden de heren Schalk en Kopf over de weigering van de Oostenrijkse overheid om hen te trouwen. Het EHRM onderzocht in die zaak voor het eerst of het recht om te huwen (artikel 12 EVRM) ook geldt voor partners van hetzelfde geslacht.[11] In 2016 ging het EHRM in op een klacht van een stel van hetzelfde geslacht dat klaagde over het nietig verklaren van hun huwelijk door de Franse overheid.[12] In 2015 en 2017 klaagden zes respectievelijk elf stellen van hetzelfde geslacht over de weigering van de Italiaanse overheid om hun te trouwen en/of hun in het buitenland gesloten huwelijken in Italië te erkennen.[13] Het EHRM onderzocht in deze zaken eveneens of sprake is van een schending van het recht op het privé- en familieleven.

10. In alle genoemde arresten gaat het EHRM in op de positieve verplichting van de overheid en (het proces van) het aanpassen van wetgeving met het oog op erkenning en bescherming van stellen van hetzelfde geslacht. Daarbij wordt ook verwezen naar de eventuele consensus tussen Europese staten: de consensusdoctrine. Deze doctrine verwijst naar de mate van uniformiteit die in de rechtskaders van de lidstaten van de Raad van Europa over een bepaald onderwerp bestaat en heeft invloed op de beoordelingsmarge van deze lidstaten. Er bestaat een ruime beoordelingsmarge als er geen consensus bestaat. Als er consensus bestaat, genieten staten minder beoordelingsmarge, kunnen nieuwe normen door het EHRM worden opgelegd en wordt de interpretatie van het EVRM bevorderd. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij een duidelijk te bemerken tendens in de staten.

11. In enkele van deze vergelijkbare zaken heeft het Hof geen schending van artikel 8 EVRM aangenomen indien inmiddels een wet is aangenomen, en eventueel in werking is getreden, die ervoor zorgt dat stellen van hetzelfde geslacht wettelijke erkenning en bescherming van hun relatie krijgen. In die zaken bestaat geen Europese consensus over dit onderwerp en oordeelt het EHRM in lijn met eerdere rechtspraak dat staten in dat geval de ruimte moeten krijgen om eerst in het licht van de omstandigheden in de eigen samenleving te beoordelen welke veranderingen moeten worden doorgevoerd.[14] Het EVRM en het EHRM bewegen mee in die ontwikkelingen: het EVRM is een ‘living instrument’.

12. In enkele voornoemde vergelijkbare zaken is wel een schending van artikel 8 EVRM aangenomen omdat sprake was van langdurige[15] of vruchteloze[16] pogingen tot verandering of uitvoering van wetgeving ten behoeve van erkenning en bescherming van stellen van hetzelfde geslacht. Het EHRM nam in die zaken aan dat er een groei richting Europese consensus plaatsvond; nog maar een kleine meerderheid – 24/47 respectievelijk 27/47 – van de verdragsstaten boden op dat moment wettelijke erkenning.[17] Het EHRM lijkt een groei richting Europese consensus in deze zaken voldoende te achten omdat het EHRM expliciet opmerkt dat de ontwikkelingen op Europees niveau op het gebied van deze wettelijke erkenning snel zijn gegaan sinds het eerste arrest Schalk en Kopf/Oostenrijk. Datzelfde geldt voor de wereldwijde ontwikkelingen op dit gebied. Daaruit blijkt de voortdurende internationale beweging in de richting van wettelijke erkenning, waaraan het EHRM niet anders dan enig belang kan hechten, aldus het EHRM.[18]

De consensusdoctrine

13. De consensusdoctrine heeft iets merkwaardigs.[19] Want wat als de consensus geleidelijk afbrokkelt en staten zich weer ontwikkelen naar een consensus over het willen inperken van de rechten van partners van hetzelfde geslacht? Gelukkig benadrukt het EHRM in het onderhavige arrest en het arrest Fedotova allereerst dat de beoordelingsruimte van de staten wordt beperkt gelet op de in het geding zijnde bijzonder belangrijke facetten van de persoonlijke en sociale identiteit van personen van hetzelfde geslacht. Daarna wordt pas ingegaan op de ‘clear ongoing trend’ die leidt tot Europese consensus op dit vlak. Onzes inziens betekent dit dat de genoemde bijzonder belangrijke facetten als zodanig al voldoende redenen zouden kunnen opleveren om partners van hetzelfde geslacht dezelfde mensenrechtelijke bescherming te geven als andere (heteroseksuele) stellen.

Het discriminatieverbod

14. Het is niet ongebruikelijk dat het EHRM geen apart oordeel velt over het discriminatieverbod, aangezien het discriminatieverbod uit artikel 14 EVRM geen op zichzelf staande bepaling is en altijd in samenhang wordt bekeken met (de schending van) een ander Verdragsrecht. Toch vinden wij – met rechter Guerra Martins, die een separate opinion schreef bij het arrest – dat het het EHRM had gesierd als het wel een apart oordeel had geveld over het discriminatieverbod, juist vanwege de inhoud van de klacht.[20] Het EHRM heeft in onderhavige zaak onomstotelijk vastgesteld dat stellen van hetzelfde geslacht minder rechten genieten dan heteroseksuele stellen en dat daar geen rechtvaardiging voor bestaat. Dat betekent dat onderscheid is gemaakt op grond van seksuele oriëntatie. Dit fundamentele aspect van de zaak verdient derhalve een aparte beoordeling, al is het maar als af te geven signaal in de hierna te bespreken globale context. Daarnaast zou een dergelijk oordeel bijdragen aan de ontwikkeling van de rechtspraak over discriminatie.  

Mijlpaalarresten en verwachtingen

15. Het onderhavige arrest is een welkome beslissing en een duidelijk signaal in het jaar waarin ontwikkelingen op bijvoorbeeld het Afrikaanse en Aziatische continent in de tegengestelde richting zijn gegaan. Denk aan Oeganda en de aanscherping van de anti-LHBTIQ+-wetgeving daar, inclusief strafbaarstellingen van homoseksueel gedrag, of aan de oproep van de Indiase regering aan het Indiase Hooggerechtshof om het huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht niet open te stellen. Dat geldt ook voor de Europese landen als Georgië of Polen, waar LHBTIQ+-rechten ver te zoeken zijn of nauwelijks worden beschermd. Daarbij kan worden gedacht aan de LHBTIQ+-vrije zones in Polen.

16. Het onderhavige arrest en het arrest Fedotova van dit jaar vormen beide een mijlpaal omdat het erkennen en het bieden van bescherming van relaties van stellen van hetzelfde geslacht jaren geleden ondenkbaar was. De beschrijving van het feitenrelaas in de eerder aangehaalde Franse zaak uit 2016 laat bijvoorbeeld zien dat in 2005 door de Franse autoriteiten nog werd geoordeeld dat stellen van hetzelfde geslacht ‘vanzelfsprekend niet onder het instituut huwelijk kunnen vallen vanwege hun onmogelijkheid om samen kinderen te krijgen’.[21] Het EHRM spreekt inmiddels over een vaststaande Europese consensus en een beperkte beoordelingsruimte voor de staten ten aanzien van de erkenning en bescherming van partners van hetzelfde geslacht. Een meerderheid van de staten biedt bescherming en erkenning van relaties van partners van hetzelfde geslacht: de ‘clear ongoing trend’ waarvan we hiervoor al melding maakten.[22]

17. De bevestiging van het mijlpaalarrest in Fedotova is belangrijk op het gebied van de rechten van regenboogfamilies binnen Europa. Dat geldt ook voor een tweede bevestiging van de regel in Fedotova in het arrest Maymulakhin en Markiv/Oekraïne, dat tijdens het schrijven van deze annotatie is gepubliceerd.[23] Stellen van hetzelfde geslacht kunnen nu binnen iedere staat die partij is bij het EVRM erkenning en bescherming van hun relatie afdwingen.

Rechten van partners van hetzelfde geslacht in Nederland en de rest van Europa

18. De erkenning van relaties van partners van hetzelfde geslacht is in Nederland al langere tijd goed geregeld. Sinds 1998 kunnen partners van hetzelfde geslacht een geregistreerd partnerschap aangaan in Nederland (artikel 1:80a BW). In 2001 wordt in Nederland – als eerste land ter wereld – ook het huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht opengesteld (artikel 1:30 BW). Geleidelijk volgen meerdere EU-lidstaten het Nederlandse voorbeeld: België in 2003, Spanje in 2005, Zweden en Noorwegen in 2009, Portugal in 2010, Denemarken en Frankrijk in respectievelijk 2012 en 2013, Luxemburg en Ierland in 2015, Finland, Duitsland en Malta in 2017, Oostenrijk in 2019 en Slovenië in 2022. Estland heeft op 20 juni 2023 een wet aangenomen om het homohuwelijk te legaliseren, die vanaf 1 januari 2024 van kracht zal zijn.[24]

19. Hoewel sommige landen in Europa het homohuwelijk hebben gelegaliseerd, hebben andere landen nog geen vergelijkbare wetgeving aangenomen. Dit resulteert in een gefragmenteerd beeld van de erkenning van relaties van partners van hetzelfde geslacht in Europa. Het onderhavige arrest kan bijdragen aan een meer uniforme bescherming van de erkenning van de relaties van partners van hetzelfde geslacht in de landen die lid zijn van het EVRM.

20. Ook kan de erkenning van relaties van partners van hetzelfde geslacht de ontwikkeling van de overige rechten van partners van hetzelfde geslacht verder in gang zetten, bijvoorbeeld op het gebied van ouderschap. In Nederland is in 2014 de Wet op lesbisch ouderschap in werking getreden, wat een belangrijke stap was in het erkennen en beschermen van de rechten van partners van hetzelfde geslacht met betrekking tot ouderschap.[25] Recentelijk heeft de ministerraad op 30 juni ingestemd met een wetsvoorstel dat draagmoederschap gaat regelen, wat opnieuw een stap is in de richting van het erkennen en beschermen van de rechten van partners van hetzelfde geslacht, vooral voor gezinnen met twee vaders.[26] Door de erkenning van relaties van partners van hetzelfde geslacht in Nederland en andere Europese landen, en de mogelijke ontwikkeling van rechten op het gebied van ouderschap, kan een meer uniforme bescherming en erkenning op beide gebieden worden bevorderd.

De verhouding met het EU-recht

21. Zoals opgemerkt heeft ook het HvJ EU zich in de afgelopen jaren uitgesproken over discriminatie op grond van seksuele oriëntatie in het kader van het recht van EU burgers om vrij te reizen en te verblijven in de EU. Zo heeft het HvJ EU in de zaken Coman[27] en V.M.A.[28] geoordeeld dat stellen en gezinssamenstellingen tussen partners van gelijk geslacht erkend moeten worden wanneer ze gebruik maken van het recht om vrij te reizen en te verblijven in de EU. In die zaken ging het om een rechtsgeldig gesloten homohuwelijk en de afgifte van een geboorteakte van een kind met twee moeders, in de context van het vrije verkeer van EU-burgers. Momenteel wordt in de EU onderhandeld over een Europese Ouderschapsverordening, waarin de erkenning van afstamming van kinderen in grensoverschrijdende situaties binnen de Europese Unie wordt geregeld. Dat voorstel is een direct gevolg van de toezegging van Commissievoorzitter Von der Leyen in haar toespraak over de Staat van de Unie: ‘Als je een ouder bent in één land, ben je een ouder in alle landen.’ Daarbij benadrukte de Europese Commissie in de LHBTIQ+ Strategie 2020-2025[29] dat de Commissie de rechtsbescherming voor regenbooggezinnen in grensoverschrijdende situaties wilde verbeteren. Het voorstel voor de verordening is hier een onderdeel van.

22. Artikel 7 van het EU-Grondrechtenhandvest beschermt het recht van eenieder op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie en gezinsleven. Artikel 6 lid 3 EU-Verdrag bepaalt dat het EVRM, samen met de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de EU-lidstaten, deel uitmaken van de algemene beginselen van de EU. Het EVRM en de rechtspraak van het EHRM is daarmee een bron van Europeesrechtelijke rechtsbescherming. Dat betekent dat de uitleg in de onderhavige zaak – en zijn voorloper – ook in de EU-rechtelijke context een belangrijke rol zou kunnen gaan spelen. Dit is bijvoorbeeld ook zichtbaar in de preambule van het voorstel voor de Europese Ouderschapsverordening, waarbij al expliciet is verwezen naar de rechtspraak van het EHRM over artikel 8 EVRM met betrekking tot draagmoederschap.[30]

23. Hoewel het HvJ EU tot dusver de erkenning van regenbooggezinnen via het vrije verkeer heeft ingevuld, is artikel 7 in het Handvest tezamen met artikel 8 EVRM wellicht in de toekomst een aanknopingspunt binnen het EU-recht. Dit opent de deur voor verdere rechtsontwikkeling en bescherming van de rechten van LHBTIQ+-gezinnen binnen de EU. De uitspraak van het EHRM in de onderhavige zaak is van belang omdat het betrekking heeft op een EU-lidstaat, in tegenstelling tot de arresten Fedotova en Maymulakhin en Markiv, die geen betrekking hadden op een EU-lidstaat. Het is interessant om te observeren hoe deze uitspraak van het EHRM zal doorwerken binnen de EU, met name gezien de verschillende visies op LHBTIQ+-kwesties tussen EU-lidstaten.

 

Dr. mr. H. van Eijken

Universitair docent en onderzoeker EU recht bij Universiteit Utrecht. Hanneke is verbonden aan The Utrecht Centre for European Research into Family Law en The Utrecht Centre for Regulation and Enforcement in Europe. Hanneke is eveneens werkzaam bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ze dossierhouder is van de Europese ouderschapsverordening. Deze annotatie is op academische titel geschreven.

Mr. J.E. Mink

Junior onderzoeker bij Universiteit Utrecht. Jitske verricht juridisch onderzoek naar (systematische) discriminatie en racisme in Nederland in het kader van het rechtsvergelijkend Horizon-onderzoek UNDETERRED.

Deze annotatie is ook verschenen in ECHR Updates.

 


[1] EHRM 17 januari 2023, nr. 40792/10 e.a., ECLI:CE:ECHR:2023:0117JUD004079210, par. 219 (Fedotova/Rusland).

[2] EHRM 23 mei 2023, nr. 20081/19 e.a., ECLI:CE:ECHR:2023:0523JUD002008119, par. 72-74 (Buhuceanu/Roemenië).

[3] Fedotova.

[4] EHRM 24 juni 2010, nr. 30141/04, ECLI:CE:ECHR:2010:0624JUD003014104, «EHRC» 2010/92, m.nt. Koffeman, blog van P. Johnson van 8 november 2013 op www.echrblog.blogspot.com (Schalk en Kopf/Oostenrijk); EHRM 9 juni 2016, nr. 40183/07, ECLI:CE:ECHR:2016:0609JUD004018307, «EHRC» 2014/34, m.nt. Koffeman (Chapin en Charpentier/Frankrijk); EHRM 14 december 2017, nr. 26431/12 e.a., ECLI:CE:ECHR:2017:1214JUD002643112 (Orlandi e.a./Italië).

[5] Buhuceanu, par. 14, 77.

[6] Buhuceanu, par. 77.

[7] Buhuceanu, par. 38, 50, 78.

[8] Buhuceanu, par. 79. Zie ook: Fedotova, par. 219.

[9] Buhuceanu, par. 79-81.

[10] Buhuceanu, par. 83-91.

[11] Schalk en Kopf, par. 50.

[12] Chapin en Charpentier.

[13] EHRM 21 juli 2015, nr. 18766/11, ECLI:CE:ECHR:2015:0721JUD001876611, «EHRC» 2015/219, m.nt. Koffeman (Oliari e.a./Italië); Orlandi e.a./Italië.

[14] Schalk en Kopf; Chapin en Charpentier, par. 36.

[15] Oliari e.a.

[16] Orlandi e.a.

[17] Oliari e.a., par. 178; Orlandi e.a., par. 204.

[18] Oliari e.a., par. 178; EHRM 11 juli 2002, nr. 28957/95, ECLI:CE:ECHR:2002:0711JUD002895795, par. 85, «EHRC» 2002/74, m.nt. Van der Velde (Christine Goodwin/Verenigd Koninkrijk); EHRM 7 november 2013, nr. 29381/09 e.a., ECLI:CE:ECHR:2013:1107JUD002938109, par. 91, , «EHRC» 2014/34, m.nt. Koffeman (Vallianatos e.a./Griekenland).

[19] Vgl.: A. Timmer, ‘Toward an Anti-Stereotyping Approach for the European Court of Human Rights’, Human Rights Law Review (11) 2011, afl. 4, p. 707-738; O.M. Arnardóttir, ‘The Differences that Make a Difference: Recent Developments on the Discrimination Grounds and the Margin of Appreciation under Article 14 of the European Convention on Human Rights’, Human Rights Law Review (14) 2014, afl. 4, p. 647-670; J.H. Gerards, Rechterlijke toetsing aan het gelijkheidsbeginsel, Den Haag: Sdu Uitgevers 2002, p. 200; EHRM 24 januari 2017, nr. 60367/08, ECLI:CE:ECHR:2017:0124JUD006036708, «EHRC» 2017/76, m.nt. J.H. Gerards (Khamtokhu en Aksenchik/Rusland); EHRM 17 december 2013, nr. 27510/08, ECLI:CE:ECHR:2013:1217JUD002751008, «EHRC» 2014/60, m.nt. Van Sasse van Ysselt, NTM/NJCM-Bull. 2014, p. 323, m.nt. De Morree (Perinçek/Zwitserland); EHRM 15 oktober 2015, nr. 27510/08, ECLI:CE:ECHR:2015:1015JUD002751008, «EHRC» 2015/246, m.nt. Van Sasse van Ysselt (Perinçek/Zwitserland); EHRM 1 juli 2014, nr. 43835/11, ECLI:CE:ECHR:2014:0701JUD004383511, «EHRC» 2014/208, m.nt. Van Sasse van Ysselt (S.A.S./Frankrijk).

[20] Buhuceanu, dissenting opinion van Judge Guerra Martins.

[21] Chapin en Charpentier, par. 17.

[22] Fedotova, par. 178, 187; Buhuceanu, par. 72-73. Zie ook: HRC Foundation, ‘Marriage Equality Around the World’, hrc.org (online geraadpleegd 30 juni 2023).

[23] EHRM 1 juni 2023, nr. 75135/14, ECLI:CE:ECHR:2023:0601JUD007513514 (Maymulakhin en Markiv/Oekraïne).

[24] HRC, ‘Marriage Equality Around the World’, hrc.org (online geraadpleegd 30 juni 2023).

[25] Wet van 25 november 2013, Stb. 2013, 480.

[26] Kamerstukken II 2022/23, 36390, nr. 1.

[27] HvJ EU 5 juni 2018, nr. C-673/16, ECLI:EU:C:2018:385, «EHRC» 2018/148, m.nt. Rijpma (Coman).

[28] HvJ EU 14 december 2021, nr. C-490/20, ECLI:EU:C:2021:1008, NJ 2022/139 m.nt. S.F.M. Wortmann, «EHRC» 2022/1 m.nt. Van Eijken (V.M.A./Stolichna obshtina, rayon ‘Pancharevo’).

[29] Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van LHBTIQ+’ers 2020-2025 (COM(2020) 698 final).

[30] COM(2022) 695 final, preambule nr. 18.