Update
Uitspraken van 21-09-2015 tot 24-09-2015
Redactie: W.M. Schrama, L. Hu, M. Jonker, M. van der Leeden en J. Tigchelaar.
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Hoger beroep van beschikking verlening machtiging spoeduithuisplaatsing voor vier weken en van beschikking verlenging van deze machtiging voor ongeveer vijf maanden. Hoger beroep tegen spoeduithuisplaatsing niet-ontvankelijk. Exceptief verweer dat de verzoekschriften uhp niet bevoegd zijn ondertekend. Toepassing artikel 128 lid 3 Rv. De kinderen zijn en blijven geplaatst bij de mede met het gezag belaste andere ouder, de vader. Het hof maakt duidelijk dat de beschikking tot verlening spoedmachtiging uithuisplaatsing (uhp) een eindbeschikking is en dat het hoger beroep daarvan, dat tegelijkertijd is ingesteld met het hoger beroep tegen de verlenging van de uhp te laat is ingesteld. De moeder is daarin niet-ontvankelijk. Tegen de beschikking tot verlenging uhp kan de moeder wel opkomen. De moeder voert in hoger beroep voor het eerst aan dat het verzoek machtiging uhp niet door of namens de GI is ondertekend en ingediend. Het hof beschouwt dit als een exceptief verweer. Naar het oordeel van het hof dient ingevolge artikel 128 lid 3 Rv, een dergelijk verweer op straffe van verval voor alle weren te worden aangevoerd. Artikel 128 lid 3 Rv kan naar het oordeel van het hof analoog worden toegepast in verzoekschriftprocedures, nu de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich daartegen niet verzet. Het exceptieve verweer had eerst in eerste aanleg moeten worden gevoerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. 03-09-2015
- Gerechtshof Amsterdam Curandus komt in hoger beroep van door kantonrechter verleende machtiging aan de curator tot opzegging van de huurovereenkomst van curandus met de verhuurder. Kan curandus daartegen hoger beroep instellen? Het hof is van oordeel dat dat niet kan. Het hof overweegt dat een van de wettelijke uitzonderingsgronden op de handelingsonbekwaamheid van de curandus is dat deze op grond van artikel 1:381 lid 6 BW bekwaam is in rechte op te treden en tegen de uitspraak hoger beroep in te stellen in zaken van curatele. De machtigingsprocedure waarom het hier gaat, kan evenwel niet als een zaak van curatele te worden beschouwd. De Hoge Raad heeft in het kader van artikel 798 lid 2 RV beslist dat een machtigingsprocedure in geval van beschermingsbewind niet kan worden beschouwd als een zaak van onderbewindstelling als bedoeld in artikel 798 Rv. De ingrijpende aard van de rechtshandeling doet daaraan niet af. In deze lijn moet ook de machtigingsprocedure in geval van curatele niet als een ‘zaak van curatele’ worden beschouwd. Hoewel de curandus belanghebbende is, is hij niet bekwaam zelf hoger beroep in te stellen tegen de verleende machtiging. 01-09-2015
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Schorsing van de moeder van het gezag over haar kind. Aanvankelijk is bepaald dat Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJD) de voorlopige voogdij over de minderjarige uitoefent. De minderjarige woonde aanvankelijk met de moeder in Griekenland, maar sinds begin 2014 bij haar grootouders (mz). Vervolgens heeft de raad verzocht om BJD te benoemen tot voogd, nu de moeder al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen. Dit verzoek is toegewezen. De moeder stelt in hoger beroep eerst dat de grond van verzoek niet artikel 1:253r BW zou moeten zijn, maar artikel 1:253q lid 3 BW. De moeder is schizofreen. Het betreft een structurele stoornis. Het hof is het hiermee niet eens. Weliswaar is de stoornis chronisch, maar niet duidelijk is of de moeder blijvend in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen. Daarop zijn ook factoren als een passende behandeling en medicatietrouw mogelijk van invloed. Daarmee staat op voorhand nog niet vast dat het gaat om een blijvende geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 1:246 BW. Weliswaar woont de moeder weer in Nederland, maar gelet op haar beperkte inzicht in haar eigen psychische functioneren en de ernstige problematiek van haar kind, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder geschorst dient te worden. De beschikking tot benoeming van BJD tot voogd wordt bekrachtigd. 01-09-2015
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Afbouwregeling partneralimentatie. Partijen zijn in 2005 (na tien jaar te hebben samengewoond) gehuwd en zijn feitelijk uit elkaar gegaan in 2011. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. De vrouw is een paar jaar voor het huwelijk gestopt met werken en heeft tijdens het huwelijk niet gewerkt. Zij is thans eind vijftig, evenals de man. De rechtbank heeft op verzoek van de man de alimentatie afgebouwd. De vrouw is het daarmee niet eens. Zij wijst op de geruime tijd dat zij niet heeft gewerkt, op haar depressiviteit en op haar hoop dat het huwelijk zou kunnen worden voortgezet. Het hof oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de vrouw niet in staat is om te werken. Gelet op onder meer haar arbeidsverleden en de keuzes die de vrouw heeft gemaakt, is het hof van oordeel dat zij is tekortgeschoten in het nakomen van de op haar rustende inspanningsverplichting. Dat haar gezondheid beperkingen op de arbeidsmarkt meebrengt, is onvoldoende gemotiveerd. Het hof stelt de behoefte van de vrouw vast op de helft van de totale behoefte (€ 1800 netto) en stelt een afbouwregeling vast die ertoe leidt dat de alimentatie met ingang van 1 januari 2021 op nihil wordt gesteld. Kanttekening: het is niet helemaal duidelijk uit de beschikking van het hof of de afbouw tot nihil een limitering van de alimentatie betreft of een afbouwregeling die te allen tijde wegens wijziging van omstandigheden weer kan worden aangepast. 20-08-2015
- Gerechtshof Den Haag Opheffing van ondertoezichtstelling met ingang van de dag van de beschikking van het hof. Het hof overweegt dat er op het moment van beoordeling door het hof geen sprake is van een ontwikkelingsdreiging van de minderjarige. Weliswaar heeft de minderjarige, nadat haar was medegedeeld dat haar stiefvader niet haar biologische vader is, enige tijd gedragsproblemen gehad, maar haar gedrag is ten goede gekeerd en zij ontwikkelt zich op dit moment weer adequaat. Dat de minderjarige er nog niet aan toe is om te praten over haar afstamming, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. Voorts is door de GI verklaard dat de minderjarige in een adequaat, veilig en vertrouwd gezinssysteem opgroeit. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de moeder zich inzet voor hulpverlening, zowel voor de minderjarige als voor zichzelf, en dat zij de weg naar de instanties weet te vinden. Hieruit volgt dat de ots van de minderjarige moet worden opgeheven. De bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover het de duur van de ots betreft. 24-06-2015