Naar boven ↑
3.598 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0319

Aflossing door de vrouw op hypothecaire schuld ter zake van de echtelijke woning die aan de man toebehoort; onderlinge draagplicht. De vrouw stelt dat zij een bedrag van iets meer dan € 20.000 uit eigen middelen heeft betaald aan de bank ter aflossing van de hypothecaire schulden en verbouwing van de echtelijke woning. Zij stelt recht te hebben op de nominale vergoeding van dit bedrag, aangezien de man de eigendom van de woning heeft. Zij baseert zich daarbij op artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden, dat een regeling geeft voor de draagplicht van de kosten van de huishouding, waaronder begrepen de renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van de echtelijke woning naar evenredigheid van de inkomens en vermogens van partijen. De rechtbank verwijst eerst naar artikel 6:10 lid 2 BW en vervolgens naar artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank beantwoordt vervolgens de vraag wat de draagplicht van partijen in hun onderlinge verhouding is. De rechtbank overweegt dat de vrouw geen aanspraak (meer) maakt op de opbrengst van de woning bij verkoop. Als de vrouw wel zou moeten bijdragen in de delging van de schuld in de onderlinge verhouding, maar niet gerechtigd is tot de waarde van het huis bij verkoop, dan leidt dit tot een asymmetrie die naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de vrouw in de onderlinge verhouding niet draagplichtig is. De vrouw maakt jegens de man aanspraak op vergoeding van hetgeen zij heeft bijgedragen in de aflossing van de hypothecaire schuld.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14-10-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0313

(Tijdelijke) voogdij, gebaseerd op onjuiste wetsbepaling. Beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Nietige beschikking? Voorts is bij die beschikking de onjuiste instelling aangewezen. Moet beslissing op die grond vernietigd worden? In hoger beroep is aan de orde dat de rechtbank haar beschikking van 14 januari 2014 ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 1:297 BW (al dan niet tijdelijke onmogelijkheid om de voogdij uit te oefenen), en had moeten baseren op artikel 1:253r jo. 253q BW (al dan niet tijdelijke onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen). Het hof is van oordeel dat dit niet leidt tot nietigheid van de beschikking. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan, heeft gezag van gewijsde. De benoeming van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot voogd heeft bindende kracht. Voorts is het toetsingskader voor beide situaties dezelfde. Dat ten onrechte Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot voogd is benoemd, terwijl dat Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had moeten zijn, maakt de beschikking niet vernietigbaar. Tot het moment van indiening van het hoger beroep in deze zaak is voor alle partijen duidelijk geweest dat de gecertificeerde instelling, voorheen Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam, als voogdes van de minderjarige optreedt. Deze vestiging is al sinds 2012 bij het gezin van de moeder betrokken geweest. Er is abusievelijk een verkeerde naam gebruikt. Geen vernietiging. De moeder vraagt inhoudelijk om herstel in het gezag en om uitgebreidere omgang. Het hof houdt de zaak aan om de gecertificeerde instelling te laten rapporteren wat het perspectief van de minderjarige zal zijn.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 16-09-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0309

Inschrijving bewind in het openbare Centrale Curatele- en Bewindregister. Oud recht van toepassing, zodat inschrijving niet mogelijk is? Inbreuk op privacy door inschrijving gerechtvaardigd? Het bewind is op 4 september 2013 uitgesproken. Voor het standpunt dat op het verzoek tot publicatie van het bewind het vóór 1 januari 2014 geldende recht van toepassing is dat geen publicatie van het bewind kende, heeft het hof noch in de tekst van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, noch in de wetsgeschiedenis steun gevonden. De wetsgeschiedenis bevat juist aanwijzingen dat het de bedoeling is geweest om ook bestaande onderbewindstellingen onder de toepassing van de nieuwe mogelijkheid tot publicatie van het bewind te scharen. Het hof gaat uit van onmiddellijke werking van deze wetswijziging en de toepasselijkheid ervan op reeds op het tijdstip van inwerkingtreding bestaande bewindvoeringen. Publicatie van het bewind heeft als meerwaarde dat de bewindvoerder de ongeldigheid van een door de rechthebbende verrichte rechtshandeling aan de wederpartij kan tegenwerpen. De rechthebbende heeft het belang van bescherming van zijn privacy benadrukt en in dat licht een beroep op artikel 8 EVRM gedaan. Het hof oordeelt dat de noodzaak van publicatie voldoende is gebleken uit de rechtshandelingen die betrokkene zonder overleg met de bewindvoerder heeft verricht en die kosten meebrengen. De rechthebbende voelt zich niet gehouden tot overleg met de bewindvoerder. Het hof acht de inbreuk op de privacy gerechtvaardigd want noodzakelijk ter bescherming van de belangen van de betrokkene, waaronder zijn gezondheid.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 06-10-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0310

Verknochtheid. Schadevergoeding wegens bedrijfsongeval. Schade-uitkering voor zover deze inkomenssuppletie betreft na ontbinding van de gemeenschap en voor zover deze immateriële schadevergoeding betreft valt niet in de gemeenschap. Overig deel van de uitkering wel. De man heeft een bedrijfsongeval gehad en daaruit een schadevergoeding ontvangen van in totaal € 178.000. Het hof bepaalt welk deel van de schadevergoeding naar haar aard zo aan de persoon van de man verbonden is dat deze niet in de gemeenschap van goederen valt. De man heeft een voorschot gehad van € 57.000. Daarvan was € 5.000 immateriële schadevergoeding. Deze valt buiten de gemeenschap. Wat de rest van dit voorschot betreft stelt het hof vast dat deze niet strekt ter derving van in de toekomst – na de ontbinding van de gemeenschap – door de man te derven inkomsten als gevolg van zijn verminderde arbeidscapaciteit. Deze uitkering is dan ook niet verknocht aan de man en in de huwelijksgemeenschap gevallen. De rest van de uitkering, € 121.000, is wel verknocht. Deze dient ter vergoeding van geleden inkomensschade en van verminderde verdiencapaciteit. Voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, valt deze uitkering niet in de gemeenschap wegens verknochtheid. Alle gelden zijn gestort op een zakelijke rekening van de man. Het saldo van die rekening bedroeg op de peildatum ongeveer € 3.000. De gehele schadevergoeding valt niet meer te identificeren en is derhalve niet aantoonbaar in de gemeenschap aanwezig. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de vrouw ter zake van enig deel van de schade-uitkering geen aanspraken meer kan doen gelden.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 25-03-2015