Naar boven ↑
3.598 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0255

IPR. Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake internationale onderhoudsverplichting. Brussel II-bis en Alimentatieverordening. Eerder is door de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2014 voor recht verklaard dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige. Beslist is dat de minderjarige de hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, dat zij mocht verhuizen en is een zorgregeling vastgesteld. Na grotendeels bekrachtiging in hoger beroep is door de man cassatieberoep ingesteld. De vrouw verblijft sinds 7 maart 2014 met het kind in Italië. De man heeft een nieuw verzoek gedaan tot vaststelling van een kinderbijdrage. Hij stelt dat de Nederlandse rechter de bevoegdheid heeft behouden die hem in de eerdere procedure toekwam op basis van artikel 8 en 10 Brussel II-bis. Het hof oordeelt dat het nieuwe verzoek losstaat van het eerdere. Het hof ziet geen connexiteit. De kinderbijdrage maakte geen deel uit van de eerdere procedure, ook al had de vrouw daar aanvankelijk wel om verzocht. Ook artikel 12 Brussel II-bis kan geen grondslag bieden, nu uit de proceshouding van de vrouw blijkt dat zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet aanvaardt. Zaken betreffende onderhoudsverplichtingen zijn uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van Brussel II-bis uitgesloten. De Alimentatieverordening (inwerkingtreding 18 juni 2011) wijst als bevoegde rechter die van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van verweerder of van de onderhoudsgerechtigde aan (Italië). Nederlandse rechter onbevoegd.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0253

Bewindvoering. Einde bewind door overlijden. Kan voormalige bewindvoerder voor overlijden door kantonrechter gegeven machtiging nog uitvoeren? Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn vier kinderen geboren. De vader is in 2006 overleden. Zijn testament bevatte een langstlevende clausule. Daarin was voorts bepaald dat de waarde van het erfdeel van de kinderen opeisbaar zou worden wanneer de moeder in een verzorgingstehuis zou komen of het vrije beheer over haar vermogen zou verliezen. Het vermogen van de moeder is in 2012 onder bewind gesteld. Zij is toen ook in een verzorgingstehuis opgenomen. In 2011 heeft de moeder aan een van haar kinderen € 70.000 geschonken. De kantonrechter heeft eind 2013 op verzoek van de toenmalige bewindvoerder machtiging verleend om aan de kinderen uit te keren de waarde van het aan elk van hen toekomende erfdeel uit de nalatenschap van de vader, waarbij is bevestigd dat de schenking van de moeder aan een van de kinderen wordt opgenomen als een voorschot op de erfenis van de moeder. Dit kind verzoekt in hoger beroep deze bevestiging ongedaan te maken. Aan de machtiging was voor de dood van de moeder geen uitvoering gegeven. Het hof acht verzoeker in hoger beroep ontvankelijk, maar wijst het verzoek af, omdat met de dood van de moeder het bewind is geëindigd en daarmee ook de taak van de bewindvoerder. Deze kon de machtiging niet alsnog uitvoeren. Voorts was de kantonrechter niet bevoegd tot een oordeel over de vraag of de schenking als een voorschot op de erfenis zou dienen te worden aangemerkt.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 14-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0252

Kinderalimentatie; draagkracht van de moeder. De moeder dreef samen met haar ouders een vennootschap onder firma die per 1 september 2014 is verkocht. Zij is op 15 oktober 2014 in dienst getreden bij een bv. Gelet op de betwisting door de man dat de moeder geen draagkracht zou hebben had het naar het oordeel van het hof op de weg van de vrouw gelegen om haar inkomen inzichtelijk te maken door overlegging van de in het procesreglement genoemde bescheiden, waaronder vastgestelde jaarrekeningen over de laatste drie jaren. Ook na de verkoop van de vof is dat van belang, omdat de man stelt dat een eventuele inkomstendaling van de vrouw als gevolg van de verkoop, een verwijtbaar inkomensverlies is. Haar draagkracht kan, aldus het hof, niet slechts op grond van aangiften IB worden vastgesteld. De vrouw heeft uit een oogpunt van privacy van haar ouders bezwaar tegen het overleggen van de jaarrekeningen van de vof. De man hoeft geen inzage te krijgen in de financiële situatie van haar ouders. Het hof oordeelt dat de privacy van de ouders van de vrouw geen gewichtige reden is op grond waarvan de overlegging van de jaarrekeningen kan worden geweigerd. Aan de privacy wordt voldoende tegemoetgekomen door de behandeling met gesloten deuren en het daaruit voortvloeiende mededelingsverbod over gegevens uit de procedure. Het hof verbindt aan de weigering tot overlegging van de gegevens de conclusie die het geraden oordeelt.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 07-07-2015