Pensioenverweer ex artikel 1:153 BW, gevoerd door de vrouw. Het hof oordeelt uiteindelijk dat de vrouw geen beroep toekomt op het pensioenverweer als belemmering voor de echtscheiding. Daartoe gaat het hof na welke pensioenvoorzieningen er zijn en of de vooruitzichten van de vrouw op uitkeringen uit hoofde van een nabestaandenpensioen en daarmee vergelijkbare uitkeringen, zoals die krachtens levensverzekering, teloor zouden gaan of ernstig worden aangetast. Wat betreft het pensioen in eigen beheer van de bv van de man als directeur-grootaandeelhouder concludeert het hof dat krachtens de pensioenovereenkomst aan de vrouw een premievrije aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen toekomt. Het hof volgt de vrouw niet in de gedachte dat het pensioenverweer van artikel 1:153 BW niet alleen ziet op het wegvallen van een bestaande aanspraak, maar ook ziet op de vaststelling van de omvang van die aanspraak en de afstorting van het kapitaal dat de aanspraak omvat. Tekst en wetsgeschiedenis van die bepaling geven geen aanleiding tot deze opvatting. De beslissing tot echtscheiding hoeft in verband hiermee niet te worden aangehouden. Wat een aantal verzekeringspolissen betreft, stelt het hof vast dat deze aan de man toekomen. De man heeft in de loop van de echtscheidingsprocedure, zelfs nadat de rechtbank had beslist dat de uitkering uit deze polissen ten gunste van de vrouw voorzagen in een nabestaandenpensioen, de begunstiging gewijzigd. Het hof oordeelt dat het weliswaar ging om een bestaand vooruitzicht op uitkeringen, maar dat dit vooruitzicht niet als gevolg van de echtscheiding is gewijzigd, maar als gevolg van het handelen van de man en daarom artikel 1:153 BW hierop niet ziet. Wel merkt het hof op dat onder omstandigheden de wijziging door de man een onrechtmatige handelen jegens de vrouw zou kunnen opleveren. Ten aanzien van een andere polis stelt het hof vast dat deze recht geeft op een aanvullend nabestaandenpensioen, maar gelet op de beperkte omvang van de uitkering, van naar het hof heeft geraamd van € 300 per jaar, is het hof van oordeel dat een voorziening ter compensatie van die nadeel in redelijkheid niet hoeft te worden getroffen voordat de echtscheiding kan worden uitgesproken.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 09-07-2015