Naar boven ↑
3.766 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0265

Draagkracht vader tot betaling onderling overeengekomen kinderalimentatie. Interen op vermogen. De man is uit een vennootschap onder firma (vof) getreden en is een eenmanszaak begonnen. Niet in geschil is dat de man niet langer aan de vof verbonden kon blijven en dat zijn inkomen daardoor is gewijzigd, hetgeen een wijziging van omstandigheden oplevert. De man heeft bij zijn uittreden meer dan een half miljoen euro ontvangen. Vraag is of van de man kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen. Voorts is de vraag of de man zich diende te onthouden van het maken van keuzes ter zake van de besteding van dat vermogen die zijn draagkracht negatief kunnen beïnvloeden, waardoor hij niet meer aan zijn alimentatieverplichting zou kunnen voldoen. Het hof is van oordeel dat de man bij het maken van de keuze tot aankoop van een appartement voor zijn stiefdochter en tot aankoop van een bedrijfspand rekening had moeten houden met zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de gevolgen van het handelen van de man niet op de kinderen mogen worden afgewenteld. Het hof concludeert dat van de man in redelijkheid kan worden gevergd dat hij, voor zover daadwerkelijk nodig, ten behoeve van zijn kinderen, inteert op zijn vermogen. Hij wordt in staat geacht de destijds overeengekomen, geïndexeerde, bedragen te blijven voldoen. Zo nodig dient hij een hypothecaire lening op het appartement af te sluiten.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 28-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0263

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing pasgeboren baby. Ouders die gezamenlijk het gezag hebben, komen bij het hof op tegen de uithuisplaatsing die direct na de geboorte heeft plaatsgevonden. Het hof stelt in de eerste plaats dat, aangezien tegen de ondertoezichtstelling zelf niet wordt opgekomen, de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarige voor het hof een gegeven zijn. Vervolgens stelt het hof dat, gelet op de afwijzende houding van de ouders richting de hulpverlening en de forse bedreigingen door de ouders richting de raad, de kinderrechter naar het oordeel van het hof op 19 maart 2015 (toen was de baby nog niet geboren) op goede gronden naast de ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing heeft uitgesproken, zodra de minderjarige geboren zou zijn. Bij gebrek aan medewerking van de ouders en het daardoor ontbreken van inzicht in en toezicht op hun actuele thuis- en opvoedingssituatie in combinatie met de bekende gegevens over hun voorgeschiedenis, persoonlijkheidsproblematiek en opvoedingsvaardigheden, waarbij met name de (gedwongen) uithuisplaatsingen van kinderen uit een eerdere relatie van de vader en vaders justitiële documentatie in het oog springen, was de uithuisplaatsing van de pasgeboren baby, nog maar een paar uur oud, hoe schrijnend en verdrietig ook, op dat moment de enige manier om haar gezondheid en veiligheid als pasgeborene te beschermen. Het hof oordeelt, omdat zich een van de uitzonderingen in artikel 8 lid 2 EVRM voordoet, dat er geen schending is van het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 14-08-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0258

Ambtshalve wijziging gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag op verzoek minderjarige aan wie bijzondere curator is toegewezen mogelijk? In deze zaak is tussen de ouders in 1999 de echtscheiding uitgesproken. Het gezamenlijk gezag is in stand gebleven. Nadien heeft de moeder verzocht haar alleen met het gezag te belasten. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dat is bekrachtigd door het hof. Thans heeft de minderjarige zich per brief tot de rechtbank gewend om de zorgregeling tussen hem en zijn vader te wijzigen. Er is een bijzondere curator benoemd die voor de minderjarige heeft verzocht om eenhoofdig gezag van de moeder. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Het hof beantwoordt de vraag of de bijzondere curator ten behoeve van de minderjarige dit verzoek kon doen, bevestigend. Het hof verwijst eerst naar HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241. Het staat de minderjarige niet vrij een verzoek te doen tot wijziging van het gezag ex artikel 1:251a lid 4 BW, als de rechter zich daarover reeds een oordeel heeft gevormd. Dat geval doet zich hier voor (beschikking hof 7 juni 2011). Maar, zo stelt het hof, ten tijde van de beschikking van het hof, was de minderjarige 13 jaar oud en niet gebleken is dat de minderjarige in de procedure bij het hof is gehoord of daartoe is opgeroepen. Het moet ervoor worden gehouden dat dat niet is gebeurd en er geen rekening kon worden gehouden met de mening van de minderjarige. Gelet daarop en gelet op artikel 12 lid 2 IVRK, is het hof van oordeel dat de rechtbank zich terecht vrij heeft geacht ambtshalve op het verzoek van de minderjarige een beslissing te geven. Dat de bijzondere curator buiten het boekje is getreden, nu de minderjarige slechts om wijziging van de zorgregeling verzocht en zij heeft verzocht om gezagswijziging wijst het hof af.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 28-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0255

IPR. Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake internationale onderhoudsverplichting. Brussel II-bis en Alimentatieverordening. Eerder is door de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2014 voor recht verklaard dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige. Beslist is dat de minderjarige de hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, dat zij mocht verhuizen en is een zorgregeling vastgesteld. Na grotendeels bekrachtiging in hoger beroep is door de man cassatieberoep ingesteld. De vrouw verblijft sinds 7 maart 2014 met het kind in Italië. De man heeft een nieuw verzoek gedaan tot vaststelling van een kinderbijdrage. Hij stelt dat de Nederlandse rechter de bevoegdheid heeft behouden die hem in de eerdere procedure toekwam op basis van artikel 8 en 10 Brussel II-bis. Het hof oordeelt dat het nieuwe verzoek losstaat van het eerdere. Het hof ziet geen connexiteit. De kinderbijdrage maakte geen deel uit van de eerdere procedure, ook al had de vrouw daar aanvankelijk wel om verzocht. Ook artikel 12 Brussel II-bis kan geen grondslag bieden, nu uit de proceshouding van de vrouw blijkt dat zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet aanvaardt. Zaken betreffende onderhoudsverplichtingen zijn uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van Brussel II-bis uitgesloten. De Alimentatieverordening (inwerkingtreding 18 juni 2011) wijst als bevoegde rechter die van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van verweerder of van de onderhoudsgerechtigde aan (Italië). Nederlandse rechter onbevoegd.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21-07-2015