Naar boven ↑
4.543 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0313

(Tijdelijke) voogdij, gebaseerd op onjuiste wetsbepaling. Beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Nietige beschikking? Voorts is bij die beschikking de onjuiste instelling aangewezen. Moet beslissing op die grond vernietigd worden? In hoger beroep is aan de orde dat de rechtbank haar beschikking van 14 januari 2014 ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 1:297 BW (al dan niet tijdelijke onmogelijkheid om de voogdij uit te oefenen), en had moeten baseren op artikel 1:253r jo. 253q BW (al dan niet tijdelijke onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen). Het hof is van oordeel dat dit niet leidt tot nietigheid van de beschikking. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan, heeft gezag van gewijsde. De benoeming van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot voogd heeft bindende kracht. Voorts is het toetsingskader voor beide situaties dezelfde. Dat ten onrechte Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot voogd is benoemd, terwijl dat Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had moeten zijn, maakt de beschikking niet vernietigbaar. Tot het moment van indiening van het hoger beroep in deze zaak is voor alle partijen duidelijk geweest dat de gecertificeerde instelling, voorheen Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam, als voogdes van de minderjarige optreedt. Deze vestiging is al sinds 2012 bij het gezin van de moeder betrokken geweest. Er is abusievelijk een verkeerde naam gebruikt. Geen vernietiging. De moeder vraagt inhoudelijk om herstel in het gezag en om uitgebreidere omgang. Het hof houdt de zaak aan om de gecertificeerde instelling te laten rapporteren wat het perspectief van de minderjarige zal zijn.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 16-09-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0309

Inschrijving bewind in het openbare Centrale Curatele- en Bewindregister. Oud recht van toepassing, zodat inschrijving niet mogelijk is? Inbreuk op privacy door inschrijving gerechtvaardigd? Het bewind is op 4 september 2013 uitgesproken. Voor het standpunt dat op het verzoek tot publicatie van het bewind het vóór 1 januari 2014 geldende recht van toepassing is dat geen publicatie van het bewind kende, heeft het hof noch in de tekst van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, noch in de wetsgeschiedenis steun gevonden. De wetsgeschiedenis bevat juist aanwijzingen dat het de bedoeling is geweest om ook bestaande onderbewindstellingen onder de toepassing van de nieuwe mogelijkheid tot publicatie van het bewind te scharen. Het hof gaat uit van onmiddellijke werking van deze wetswijziging en de toepasselijkheid ervan op reeds op het tijdstip van inwerkingtreding bestaande bewindvoeringen. Publicatie van het bewind heeft als meerwaarde dat de bewindvoerder de ongeldigheid van een door de rechthebbende verrichte rechtshandeling aan de wederpartij kan tegenwerpen. De rechthebbende heeft het belang van bescherming van zijn privacy benadrukt en in dat licht een beroep op artikel 8 EVRM gedaan. Het hof oordeelt dat de noodzaak van publicatie voldoende is gebleken uit de rechtshandelingen die betrokkene zonder overleg met de bewindvoerder heeft verricht en die kosten meebrengen. De rechthebbende voelt zich niet gehouden tot overleg met de bewindvoerder. Het hof acht de inbreuk op de privacy gerechtvaardigd want noodzakelijk ter bescherming van de belangen van de betrokkene, waaronder zijn gezondheid.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 06-10-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0310

Verknochtheid. Schadevergoeding wegens bedrijfsongeval. Schade-uitkering voor zover deze inkomenssuppletie betreft na ontbinding van de gemeenschap en voor zover deze immateriële schadevergoeding betreft valt niet in de gemeenschap. Overig deel van de uitkering wel. De man heeft een bedrijfsongeval gehad en daaruit een schadevergoeding ontvangen van in totaal € 178.000. Het hof bepaalt welk deel van de schadevergoeding naar haar aard zo aan de persoon van de man verbonden is dat deze niet in de gemeenschap van goederen valt. De man heeft een voorschot gehad van € 57.000. Daarvan was € 5.000 immateriële schadevergoeding. Deze valt buiten de gemeenschap. Wat de rest van dit voorschot betreft stelt het hof vast dat deze niet strekt ter derving van in de toekomst – na de ontbinding van de gemeenschap – door de man te derven inkomsten als gevolg van zijn verminderde arbeidscapaciteit. Deze uitkering is dan ook niet verknocht aan de man en in de huwelijksgemeenschap gevallen. De rest van de uitkering, € 121.000, is wel verknocht. Deze dient ter vergoeding van geleden inkomensschade en van verminderde verdiencapaciteit. Voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, valt deze uitkering niet in de gemeenschap wegens verknochtheid. Alle gelden zijn gestort op een zakelijke rekening van de man. Het saldo van die rekening bedroeg op de peildatum ongeveer € 3.000. De gehele schadevergoeding valt niet meer te identificeren en is derhalve niet aantoonbaar in de gemeenschap aanwezig. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de vrouw ter zake van enig deel van de schade-uitkering geen aanspraken meer kan doen gelden.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 25-03-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0308

Erfrecht pauliana. Vereffening van de nalatenschap in het belang van degene die heeft verworpen. Verzoekster heeft een omvangrijke vordering op verweerder wegens bouwkundige advieswerkzaamheden in Duitsland verricht. Verweerder heeft de nalatenschap van zijn moeder verworpen. Verzoekster vraagt om vereffening mede in haar belang als schuldeiser van verweerder die de nalatenschap heeft verworpen (artikel 4:205 BW). Het hof gaat eerst na of verzoekster wel een vordering heeft op verweerder. Aansluiting zoekend bij de eisen die aan het bestaan van een vordering in het kader van artikel 6 lid 3 Faillissementswet zijn gesteld, gaat het erom of summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die het bestaan van de vordering aantonen. Na onderzoek is het hof van oordeel dat het bestaan van de vordering is aangetoond. Voor beantwoording van de vraag of de daartoe overgelegde schuldbekentenis nietig of vernietigbaar is, is in deze procedure geen plaats. Vervolgens dient te worden nagegaan of de schuldeiser door verwerping van de nalatenschap van zijn moeder door de schuldenaar klaarblijkelijk is benadeeld. Eerst dient duidelijk te zijn dat de vordering niet op de schuldenaar kan worden verhaald. Dat is het geval. Vervolgens dient te blijken of de schuldenaar een aandeel in het overschot van de nalatenschap zou zijn toegekomen als hij niet had verworpen. Het hof stelt vast dat ook dat het geval is. De nalatenschap had op de sterfdatum een positief saldo. Dat in de boedelbeschrijving voor de daartoe behorende woning een te hoog bedrag zou zijn opgenomen, is niet komen vast te staan. Nu aan alle voorwaarden is voldaan, bepaalt het hof dat de nalatenschap mede in het belang van verzoekster, schuldeiser, zal worden vereffend.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 01-10-2015