Mentorschap; vertegenwoordigingsbevoegdheid ouders als mentoren van hun dochter bij echtscheidingsverzoek. De ouders van de vrouw zijn tot mentor benoemd nadat de vrouw in coma was geraakt. De rechtbank heeft de ouders van de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot echtscheiding van hun dochter met haar man. De ouders stellen in hoger beroep dat niet de ouders van de vrouw als haar mentoren procespartij zijn, maar de vrouw zelf, daarbij vertegenwoordigd door haar advocaat en van advies voorzien door de ouders van de vrouw. Het huwelijk van de vrouw was een schijnhuwelijk om te bereiken dat de man een verblijfsvergunning in Nederland zou krijgen. Het huwelijk is nooit geconsumeerd. Het is duurzaam ontwricht. De vrouw wilde echtscheiding voordat zij in coma raakte. Het hof is van oordeel dat onweersproken is komen vast te staan dat de vrouw, gezien haar comateuze toestand, thans niet in staat is om haar wil omtrent een echtscheidingsverzoek te bepalen en de betekenis daarvan te begrijpen. De beslissing om een echtscheidingsverzoek is een hoogstpersoonlijke beslissing. Deze bevoegdheid komt volgens de Hoge Raad (28 maart 1980, NJ 1980/378) niet toe aan de curator. Datzelfde geldt naar het oordeel van het hof ook voor de mentor. Ook de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de advocaat strekt niet zover. De gestelde wil van de vrouw om van echt te scheiden, zoals in het verleden geuit, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 09-09-2015