Naar boven ↑
4.543 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0284

Afbouwregeling partneralimentatie. Partijen zijn in 2005 (na tien jaar te hebben samengewoond) gehuwd en zijn feitelijk uit elkaar gegaan in 2011. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. De vrouw is een paar jaar voor het huwelijk gestopt met werken en heeft tijdens het huwelijk niet gewerkt. Zij is thans eind vijftig, evenals de man. De rechtbank heeft op verzoek van de man de alimentatie afgebouwd. De vrouw is het daarmee niet eens. Zij wijst op de geruime tijd dat zij niet heeft gewerkt, op haar depressiviteit en op haar hoop dat het huwelijk zou kunnen worden voortgezet. Het hof oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de vrouw niet in staat is om te werken. Gelet op onder meer haar arbeidsverleden en de keuzes die de vrouw heeft gemaakt, is het hof van oordeel dat zij is tekortgeschoten in het nakomen van de op haar rustende inspanningsverplichting. Dat haar gezondheid beperkingen op de arbeidsmarkt meebrengt, is onvoldoende gemotiveerd. Het hof stelt de behoefte van de vrouw vast op de helft van de totale behoefte (€ 1800 netto) en stelt een afbouwregeling vast die ertoe leidt dat de alimentatie met ingang van 1 januari 2021 op nihil wordt gesteld. Kanttekening: het is niet helemaal duidelijk uit de beschikking van het hof of de afbouw tot nihil een limitering van de alimentatie betreft of een afbouwregeling die te allen tijde wegens wijziging van omstandigheden weer kan worden aangepast.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 20-08-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0282

Erfrecht. Eiseres, dochter van erflaatster, is erfgename van haar moeder samen met drie stiefkinderen en een pleegkind. Zij maakt aanspraak op haar legitieme portie. Daartoe dient inkorting plaats te vinden van giften die de erflaatster aan haar pleegkind, gedaagde, heeft gedaan. Eiseres vordert die inkorting van de gedaagde erfgename, het pleegkind. De kantonrechter overweegt dat een executeur is benoemd en dat deze wist dat eiseres aanspraak maakte op de legitieme. Door het geldend maken van de legitieme jegens de gezamenlijke erfgenamen wordt eiseres als legitimaris schuldeiser van de nalatenschap (vgl. artikel 4:7 lid 1 onder g BW). Ter zake haar legitimaire aanspraak had eiseres zich als schuldeiser van de nalatenschap dienen te wenden tot de executeur, nu uit de executele expliciet volgt dat het tot zijn taak behoort om de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit de goederen moeten worden voldaan. Aangezien de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de executeur een privatieve is, is hij ter zake het voldoen van de legitieme aanspraak met uitsluiting van de erfgenamen bevoegd. Eiseres kan daarom niet in haar vorderingen worden ontvangen voor zover deze de inkorting van het erfdeel van gedaagde betreffen. Daartoe dient de executeur te worden aangesproken. Maar de niet-ontvankelijkheid strekt zich niet uit voor zover het gaat om de inkorting door eiseres op de giften van € 22.500 aan gedaagde. Uit de wet volgt (artikel 4:79 sub b jo. 4:89 lid 1 en 4:90 lid 1 BW) dat eiseres ter zake deze giften een rechtstreekse vordering tot inkorting heeft. Volgt veroordeling van gedaagde tot betaling van het bedrag van deze giften aan eiseres.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 02-09-2015