Erfrecht. Eiseres, dochter van erflaatster, is erfgename van haar moeder samen met drie stiefkinderen en een pleegkind. Zij maakt aanspraak op haar legitieme portie. Daartoe dient inkorting plaats te vinden van giften die de erflaatster aan haar pleegkind, gedaagde, heeft gedaan. Eiseres vordert die inkorting van de gedaagde erfgename, het pleegkind. De kantonrechter overweegt dat een executeur is benoemd en dat deze wist dat eiseres aanspraak maakte op de legitieme. Door het geldend maken van de legitieme jegens de gezamenlijke erfgenamen wordt eiseres als legitimaris schuldeiser van de nalatenschap (vgl. artikel 4:7 lid 1 onder g BW). Ter zake haar legitimaire aanspraak had eiseres zich als schuldeiser van de nalatenschap dienen te wenden tot de executeur, nu uit de executele expliciet volgt dat het tot zijn taak behoort om de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit de goederen moeten worden voldaan. Aangezien de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de executeur een privatieve is, is hij ter zake het voldoen van de legitieme aanspraak met uitsluiting van de erfgenamen bevoegd. Eiseres kan daarom niet in haar vorderingen worden ontvangen voor zover deze de inkorting van het erfdeel van gedaagde betreffen. Daartoe dient de executeur te worden aangesproken. Maar de niet-ontvankelijkheid strekt zich niet uit voor zover het gaat om de inkorting door eiseres op de giften van € 22.500 aan gedaagde. Uit de wet volgt (artikel 4:79 sub b jo. 4:89 lid 1 en 4:90 lid 1 BW) dat eiseres ter zake deze giften een rechtstreekse vordering tot inkorting heeft. Volgt veroordeling van gedaagde tot betaling van het bedrag van deze giften aan eiseres.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 02-09-2015