Naar boven ↑
3.643 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0357

De vrouw klaagt, voor zover hier van belang, dat het hof door de ingangsdatum van de alimentatie te bepalen op 17 april 2014, heeft miskend dat de alimentatieverplichting niet mag ingaan vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De Hoge Raad overweegt dat het volgens vaste rechtspraak de rechter niet vrijstaat de bij de echtscheidingsbeschikking of latere uitspraak te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (vgl. HR 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AC0478, NJ 1997/120 en HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2961, NJ 1999/795). Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De klacht is dus gegrond. De man heeft verzocht om de periode gedurende welke de vrouw heeft ‘gerekt’, in mindering te brengen op de alimentatietermijn van vijf jaar en om bij de berekening van die periode uit te gaan van de datum waarop de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking had kunnen plaatsvinden, 24 januari 2014, zodat – naar de Hoge Raad begrijpt – de alimentatieplicht zou eindigen op 24 januari 2019. De man heeft derhalve verzocht om een verkorting van de termijn van vijf jaar. Met zijn oordeel dat de alimentatieverplichting ingaat op 17 april 2014 en dat de alimentatie per 17 april 2019 op nihil wordt gesteld, is het hof dus buiten de rechtsstrijd van partijen in hoger beroep getreden. De klacht is derhalve gegrond. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
Hoge Raad, 11-12-2015