Naar boven ↑
3.643 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0291

Strijdende ouders gaan akkoord met forensische mediation. Vervolgens frustreert de moeder, gesteund door haar advocaat, het onderzoek. De moeder vraagt om een tegenonderzoek (artikel 810a Rv), als het hof de verzoeken van de vader (gezamenlijk gezag en contact) toewijst. Door de moeder reeds ingebrachte rapportages blijven buiten beschouwing, omdat zij op onjuiste wijze zijn tot stand gekomen. De moeder wordt veroordeeld in de kosten van de forensisch deskundigen. Wat het tegenonderzoek betreft overweegt het hof in de eerste plaats dat de door het hof benoemde deskundigen de gestelde vragen niet hebben kunnen beantwoorden doordat de moeder, gesteund door haar advocaat, het onderzoek niet mogelijk heeft gemaakt, terwijl zij wel had ingestemd met forensische mediation en terwijl de consequenties van een dergelijk onderzoek haar waren voorgehouden. De moeder heeft zelf de kans op onafhankelijk onderzoek gefrustreerd. Om die reden gaat het hof voorbij aan het verzoek van de moeder om op de voet van artikel 810a Rv andere deskundigen als tegendeskundigen te benoemen. Het verzoek van de moeder wordt door het hof aangemerkt als misbruik van recht. Voorts is het hof van oordeel dat een nader deskundigenonderzoek voor de kinderen te belastend zou zijn. De moeder wordt veroordeeld in de kosten van de forensische deskundigen. Omdat de moeder na haar instemming ten onrechte geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek, is het hof van oordeel dat zij moet worden veroordeeld in de kosten die de deskundigen hebben gemaakt.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 10-09-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0292

Bijzondere curator verzoekt namens elf maanden oude baby vernietiging van de erkenning door een meemoeder. Verzoek wordt toegewezen. De geboortemoeder is zwanger geworden via kunstmatige donorinseminatie. De meemoeder heeft het kind erkend. Vervolgens is de relatie tussen beiden beëindigd. De meemoeder is van mening dat er nu geen normale relatie meer mogelijk is tussen hen beiden. De geboortemoeder heeft getracht het contact tussen de baby en de meemoeder in stand te houden, maar dat is niet gelukt. Zij vindt het niet in het belang van de baby dat deze een meemoeder heeft die geen contact met haar wenst. De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak zich omstandigheden voordoen waarin het belang van de minderjarige vergt dat reeds nu een beslissing tot vernietiging van de erkenning wordt genomen. Het in stand houden van de erkenning geeft een aanzienlijk risico dat de minderjarige wordt belemmerd in een evenwichtige, sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank wijst het verzoek toe. Hij acht in dit geval, waarin het gaat om een zeer jong kind dat zijn mening nog niet kan geven, niet alleen bepalend of voldaan is aan de wettelijke grond dat de meemoeder niet de biologische moeder is van het kind, maar eveneens of het belang van de minderjarige naar het oordeel van de rechtbank met zich brengt dat met de vernietiging van de erkenning moet worden gewacht tot het kind zichzelf daarover een weloverwogen oordeel kan vormen. De rechtbank. baseert deze opvatting op de jurisprudentie van de Hoge Raad waarin bij een beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning eveneens het belang van het kind centraal dient te stellen. De rechtbank onderschrijft het oordeel van de bijzondere curator en wijst het verzoek toe.
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 07-09-2015

Met annotatie door W.M. Schrama

Rechtspraak

PFR 2015-0287

Hoger beroep van beschikking verlening machtiging spoeduithuisplaatsing voor vier weken en van beschikking verlenging van deze machtiging voor ongeveer vijf maanden. Hoger beroep tegen spoeduithuisplaatsing niet-ontvankelijk. Exceptief verweer dat de verzoekschriften uhp niet bevoegd zijn ondertekend. Toepassing artikel 128 lid 3 Rv. De kinderen zijn en blijven geplaatst bij de mede met het gezag belaste andere ouder, de vader. Het hof maakt duidelijk dat de beschikking tot verlening spoedmachtiging uithuisplaatsing (uhp) een eindbeschikking is en dat het hoger beroep daarvan, dat tegelijkertijd is ingesteld met het hoger beroep tegen de verlenging van de uhp te laat is ingesteld. De moeder is daarin niet-ontvankelijk. Tegen de beschikking tot verlenging uhp kan de moeder wel opkomen. De moeder voert in hoger beroep voor het eerst aan dat het verzoek machtiging uhp niet door of namens de GI is ondertekend en ingediend. Het hof beschouwt dit als een exceptief verweer. Naar het oordeel van het hof dient ingevolge artikel 128 lid 3 Rv, een dergelijk verweer op straffe van verval voor alle weren te worden aangevoerd. Artikel 128 lid 3 Rv kan naar het oordeel van het hof analoog worden toegepast in verzoekschriftprocedures, nu de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich daartegen niet verzet. Het exceptieve verweer had eerst in eerste aanleg moeten worden gevoerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 03-09-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0284

Afbouwregeling partneralimentatie. Partijen zijn in 2005 (na tien jaar te hebben samengewoond) gehuwd en zijn feitelijk uit elkaar gegaan in 2011. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. De vrouw is een paar jaar voor het huwelijk gestopt met werken en heeft tijdens het huwelijk niet gewerkt. Zij is thans eind vijftig, evenals de man. De rechtbank heeft op verzoek van de man de alimentatie afgebouwd. De vrouw is het daarmee niet eens. Zij wijst op de geruime tijd dat zij niet heeft gewerkt, op haar depressiviteit en op haar hoop dat het huwelijk zou kunnen worden voortgezet. Het hof oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de vrouw niet in staat is om te werken. Gelet op onder meer haar arbeidsverleden en de keuzes die de vrouw heeft gemaakt, is het hof van oordeel dat zij is tekortgeschoten in het nakomen van de op haar rustende inspanningsverplichting. Dat haar gezondheid beperkingen op de arbeidsmarkt meebrengt, is onvoldoende gemotiveerd. Het hof stelt de behoefte van de vrouw vast op de helft van de totale behoefte (€ 1800 netto) en stelt een afbouwregeling vast die ertoe leidt dat de alimentatie met ingang van 1 januari 2021 op nihil wordt gesteld. Kanttekening: het is niet helemaal duidelijk uit de beschikking van het hof of de afbouw tot nihil een limitering van de alimentatie betreft of een afbouwregeling die te allen tijde wegens wijziging van omstandigheden weer kan worden aangepast.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 20-08-2015