Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing pasgeboren baby. Ouders die gezamenlijk het gezag hebben, komen bij het hof op tegen de uithuisplaatsing die direct na de geboorte heeft plaatsgevonden. Het hof stelt in de eerste plaats dat, aangezien tegen de ondertoezichtstelling zelf niet wordt opgekomen, de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarige voor het hof een gegeven zijn. Vervolgens stelt het hof dat, gelet op de afwijzende houding van de ouders richting de hulpverlening en de forse bedreigingen door de ouders richting de raad, de kinderrechter naar het oordeel van het hof op 19 maart 2015 (toen was de baby nog niet geboren) op goede gronden naast de ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing heeft uitgesproken, zodra de minderjarige geboren zou zijn. Bij gebrek aan medewerking van de ouders en het daardoor ontbreken van inzicht in en toezicht op hun actuele thuis- en opvoedingssituatie in combinatie met de bekende gegevens over hun voorgeschiedenis, persoonlijkheidsproblematiek en opvoedingsvaardigheden, waarbij met name de (gedwongen) uithuisplaatsingen van kinderen uit een eerdere relatie van de vader en vaders justitiële documentatie in het oog springen, was de uithuisplaatsing van de pasgeboren baby, nog maar een paar uur oud, hoe schrijnend en verdrietig ook, op dat moment de enige manier om haar gezondheid en veiligheid als pasgeborene te beschermen. Het hof oordeelt, omdat zich een van de uitzonderingen in artikel 8 lid 2 EVRM voordoet, dat er geen schending is van het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 14-08-2015