Naar boven ↑
3.643 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0271

Het hof spreekt ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uit, beide voor de duur van een jaar, ook al is er geen zicht op terugplaatsing. Het kind, over wie de moeder alleen het gezag uitoefent, woont al jaren bij grootmoeder. Eerst in het kader van een ots met uithuisplaatsing, later in vrijwillig kader. Naar aanleiding van een incident is de verhouding tussen grootmoeder en moeder vertroebeld. Het contact tussen moeder en kind was stopgezet. Het kind komt klem te zitten tussen moeder en grootmoeder. De rechtbank heeft het verzoek om ots en uhp afgewezen, alsmede het subsidiaire verzoek tot gezagsbeëindiging. De Raad voor de Kinderbescherming stelt in hoger beroep dat binnen de huidige wetgeving het kind tussen de wal en het schip valt. Voor een ots wordt aan de voorwaarde van zicht op thuisplaatsing niet voldaan, en gezagsbeëindiging zou de situatie alleen maar verslechteren. Dat verzoekt de raad in hoger beroep dan ook niet meer. Zowel pleegmoeder als moeder stellen dat er geen klemsituatie voor het kind is. Het contact tussen hen verloopt weer beter. Het hof is van oordeel dat het kind thans in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de zorg die nodig is om de bedreiging weg te nemen onvoldoende wordt geaccepteerd. De verwachting is gerechtvaardigd dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer zal dragen, in die zin dat zij het verblijf en opgroeien bij de grootmoeder weer vrijwillig zal ondersteunen. Dat het perspectief voor het kind bij de grootmoeder ligt, staat daarmee niet in de weg aan een ots en uhp.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 27-08-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0270

Verdeling gezamenlijk bewoonde woning tijdens relatie (partijen hebben veertien jaar samengewoond en achttien jaar een relatie gehad). Eenvoudige gemeenschap. Man beroept zich op verrekening van door hem gedane investeringen in (verbouwing van) de woning. De rechtbank wijst dit beroep af, nu in de relatie de vrouw het leeuwendeel van de zorg voor de drie kinderen op zich heeft genomen en de man het leeuwendeel van zijn inkomen heeft ingebracht alsmede een groter aandeel van zijn privévermogen. Partijen hebben stilzwijgend beoogd niet te willen verrekenen. De overwaarde van de woning wordt gelijkelijk verdeeld. De rechtbank overweegt dat zowel de vraag of er afspraken zijn gemaakt alsook wat de inhoud daarvan is, moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Partijen hebben drie kinderen gekregen. Na de geboorte van het tweede kind heeft de vrouw niet meer in loondienst gewerkt. Niettegenstaande ieders (verschil in) feitelijke inbreng, hebben partijen ervoor gekozen om de woning, de hypotheeklening en de daarmee verbonden levensverzekering op beider naam te stellen. De man heeft het leeuwendeel van het inkomen ingebracht en een (groter deel van) zijn vermogen geïnvesteerd in de (verbouwing van) de woning. De vrouw had het leeuwendeel van de zorg voor de kinderen. Er is nooit enig bedrag verrekend. De vrouw beschikte tijdens de samenleving niet over inkomen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien of om vermogen op te bouwen. Uit het gedrag van partijen leidt de rechtbank af dat zij stilzwijgend hebben beoogd over en weer gedane investeringen via inkomen dan wel vermogen niet te willen verrekenen en/of dat de man met zijn inbreng heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. Dat partijen anders hadden beoogd, heeft de man onvoldoende gemotiveerd.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 05-08-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0267

Pensioenverweer ex artikel 1:153 BW, gevoerd door de vrouw. Het hof oordeelt uiteindelijk dat de vrouw geen beroep toekomt op het pensioenverweer als belemmering voor de echtscheiding. Daartoe gaat het hof na welke pensioenvoorzieningen er zijn en of de vooruitzichten van de vrouw op uitkeringen uit hoofde van een nabestaandenpensioen en daarmee vergelijkbare uitkeringen, zoals die krachtens levensverzekering, teloor zouden gaan of ernstig worden aangetast. Wat betreft het pensioen in eigen beheer van de bv van de man als directeur-grootaandeelhouder concludeert het hof dat krachtens de pensioenovereenkomst aan de vrouw een premievrije aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen toekomt. Het hof volgt de vrouw niet in de gedachte dat het pensioenverweer van artikel 1:153 BW niet alleen ziet op het wegvallen van een bestaande aanspraak, maar ook ziet op de vaststelling van de omvang van die aanspraak en de afstorting van het kapitaal dat de aanspraak omvat. Tekst en wetsgeschiedenis van die bepaling geven geen aanleiding tot deze opvatting. De beslissing tot echtscheiding hoeft in verband hiermee niet te worden aangehouden. Wat een aantal verzekeringspolissen betreft, stelt het hof vast dat deze aan de man toekomen. De man heeft in de loop van de echtscheidingsprocedure, zelfs nadat de rechtbank had beslist dat de uitkering uit deze polissen ten gunste van de vrouw voorzagen in een nabestaandenpensioen, de begunstiging gewijzigd. Het hof oordeelt dat het weliswaar ging om een bestaand vooruitzicht op uitkeringen, maar dat dit vooruitzicht niet als gevolg van de echtscheiding is gewijzigd, maar als gevolg van het handelen van de man en daarom artikel 1:153 BW hierop niet ziet. Wel merkt het hof op dat onder omstandigheden de wijziging door de man een onrechtmatige handelen jegens de vrouw zou kunnen opleveren. Ten aanzien van een andere polis stelt het hof vast dat deze recht geeft op een aanvullend nabestaandenpensioen, maar gelet op de beperkte omvang van de uitkering, van naar het hof heeft geraamd van € 300 per jaar, is het hof van oordeel dat een voorziening ter compensatie van die nadeel in redelijkheid niet hoeft te worden getroffen voordat de echtscheiding kan worden uitgesproken.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 09-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0266

Matiging onderhoudsplicht jegens jongmeerderjarige. De vader voert aan dat hij vanwege het gedrag van zijn zoon thans – na vele jaren aan zijn financiële verplichtingen jegens zijn zoon te hebben voldaan – niet meer in de kosten van zijn levensonderhoud en studie wenst bij te dragen. De man kan het bijzonder moeilijk verkroppen dat de zoon geen enkel contact met hem wenst en dat hij de naam van zijn stiefvader gebruikt, maar dat hij desondanks wel een bijdrage in de zijn kosten van levensonderhoud en studie verlangt. De man voelt zich in de steek gelaten en lijdt daaronder. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van zodanige gedragingen van de zijde van de zoon dat in redelijkheid niet of niet ten volle van de man gevergd kan worden dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan zijn zoon verstrekt. Het is begrijpelijk dat het voor een vader moeilijk is te blijven betalen voor een zoon die hem niet wil zien, echter, dit gegeven kan de plicht van de man om bij te dragen in de kosten van de jongmeerderjarige niet wegnemen. Weliswaar staat vast dat de relatie tussen de man en de zoon ernstig is verstoord, maar dit is een omstandigheid die voortkomt uit de echtscheiding tussen beide ouders en maakt op zichzelf niet dat de onderhoudsverplichting dient te worden gematigd. Daarbij komt dat ter zitting van het hof is gebleken dat de man niet zijn zoon, maar zijn ex-vrouw verwijt dat er geen contact is tussen hem en zijn zoon.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0265

Draagkracht vader tot betaling onderling overeengekomen kinderalimentatie. Interen op vermogen. De man is uit een vennootschap onder firma (vof) getreden en is een eenmanszaak begonnen. Niet in geschil is dat de man niet langer aan de vof verbonden kon blijven en dat zijn inkomen daardoor is gewijzigd, hetgeen een wijziging van omstandigheden oplevert. De man heeft bij zijn uittreden meer dan een half miljoen euro ontvangen. Vraag is of van de man kan worden gevergd dat hij inteert op zijn vermogen. Voorts is de vraag of de man zich diende te onthouden van het maken van keuzes ter zake van de besteding van dat vermogen die zijn draagkracht negatief kunnen beïnvloeden, waardoor hij niet meer aan zijn alimentatieverplichting zou kunnen voldoen. Het hof is van oordeel dat de man bij het maken van de keuze tot aankoop van een appartement voor zijn stiefdochter en tot aankoop van een bedrijfspand rekening had moeten houden met zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de gevolgen van het handelen van de man niet op de kinderen mogen worden afgewenteld. Het hof concludeert dat van de man in redelijkheid kan worden gevergd dat hij, voor zover daadwerkelijk nodig, ten behoeve van zijn kinderen, inteert op zijn vermogen. Hij wordt in staat geacht de destijds overeengekomen, geïndexeerde, bedragen te blijven voldoen. Zo nodig dient hij een hypothecaire lening op het appartement af te sluiten.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 28-07-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0263

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing pasgeboren baby. Ouders die gezamenlijk het gezag hebben, komen bij het hof op tegen de uithuisplaatsing die direct na de geboorte heeft plaatsgevonden. Het hof stelt in de eerste plaats dat, aangezien tegen de ondertoezichtstelling zelf niet wordt opgekomen, de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarige voor het hof een gegeven zijn. Vervolgens stelt het hof dat, gelet op de afwijzende houding van de ouders richting de hulpverlening en de forse bedreigingen door de ouders richting de raad, de kinderrechter naar het oordeel van het hof op 19 maart 2015 (toen was de baby nog niet geboren) op goede gronden naast de ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing heeft uitgesproken, zodra de minderjarige geboren zou zijn. Bij gebrek aan medewerking van de ouders en het daardoor ontbreken van inzicht in en toezicht op hun actuele thuis- en opvoedingssituatie in combinatie met de bekende gegevens over hun voorgeschiedenis, persoonlijkheidsproblematiek en opvoedingsvaardigheden, waarbij met name de (gedwongen) uithuisplaatsingen van kinderen uit een eerdere relatie van de vader en vaders justitiële documentatie in het oog springen, was de uithuisplaatsing van de pasgeboren baby, nog maar een paar uur oud, hoe schrijnend en verdrietig ook, op dat moment de enige manier om haar gezondheid en veiligheid als pasgeborene te beschermen. Het hof oordeelt, omdat zich een van de uitzonderingen in artikel 8 lid 2 EVRM voordoet, dat er geen schending is van het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 14-08-2015